Übersetzungen für „lentedag“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

win·ter·dag <winterdag|en> [wɪntərdɑx] SUBST m

winterdag

Wintertag m

len·te <lente|s> [lɛntə] SUBST f

lente

Frühling m

lente lit.

Lenz m

de lente van het leven übtr

der Lenz des Lebens

een meisje van 21 lentes übtr

ein Mädchen von 21 Lenzen

leng·te·maat <lengte|maten> [lɛŋtəmat] SUBST f

lengtemaat

Längenmaß nt

lengtemaat fachspr

Längeneinheit f

len·te·weer [lɛntəwer] SUBST nt geen Pl

lenteweer

Frühlingswetter nt

slen·te·ren <slenterde, h./i. geslenterd> [slɛntərə(n)] VERB intr (langzaam lopen)

slenteren

schlendern

slenteren

bummeln

door de stad slenteren

durch die Stadt bummeln [o. schlendern]

op straat slenteren

durch die Straßen bummeln

len·te·ach·tig [lɛntəɑxtəx] ADJ

lenteachtig

frühlingshaft

ge·boor·te·dag <geboortedag|en> [ɣəbortədɑx] SUBST m

geboortedag

Geburtstag m

va·kan·tie·dag <vakantiedag|en> [vakɑnsidɑx] SUBST m

1. vakantiedag:

vakantiedag (dag van de vakantie)

Urlaubstag m

vakantiedag (scholen, parlement, rechtbank)

Ferientag m

2. vakantiedag (vrije dag):

vakantiedag

Urlaubstag m