Übersetzungen für „wachtrij“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

wacht·tijd <wachttijd|en> [wɑxtɛit] SUBST m

wachttijd

Wartezeit f

wacht·lijst <wachtlijst|en> [wɑxtlɛist] SUBST f

wachtlijst

Warteliste f

bos·wach·te·rij <boswachterij|en> [bɔswɑxtərɛɪ] SUBST f

boswachterij (boswachterswoning)

Försterei f

boswachterij (boswachterswoning)

Forsthaus nt

boswachterij (district)

Forstrevier nt

wacht² <wacht|en> [wɑxt] SUBST f

1. wacht (het waken; tijd; personen):

wacht

Wache f

(de) wacht houden

Wache halten

(de) wacht houden

wachen

in de wacht zijn

Nachtdienst haben

de officier van de wacht

der Wachoffizier

de wacht rukt in

die Wache zieht auf

2. wacht (waarnemingen):

wacht

Warte f

iem de wacht aanzeggen (ernstig waarschuwen)

jdm richtig Bescheid sagen ugs

iem de wacht aanzeggen (dreigen te ontslaan)

jdm mit Entlassung drohen

iets in de wacht slepen

etw einheimsen [o. ergattern] ugs

wach·ten² <wachtte zich, h. zich gewacht> [wɑxtə(n)] VERB wk ww

wachten zich wachten (oppassen):

wachten

sich hüten

wachten

sich in Acht nehmen

zich ervoor wachten dat te doen

sich hüten, das zu tun

wacht u voor de hond!

Vorsicht, bissiger Hund!

wacht u voor zakkenrollers!

vor Taschendieben wird gewarnt!

machts·strijd <machtsstrijd|en> [mɑxtstrɛit] SUBST m

machtsstrijd

Machtkampf m

wacht·geld <wachtgeld|en> [wɑxtxɛlt] SUBST nt (bei Beamten)

wachtgeld

Pension f

wacht·post <wachtpost|en> [wɑxtpɔst] SUBST m

1. wachtpost (plaats):

wachtpost

Posten m

2. wachtpost (persoon):

wachtpost

Posten m

wachtpost

Wach(t)posten m

wachtpost

Wache f

nacht·rust [nɑxtrʏst] SUBST f geen Pl

nachtrust

Nachtruhe f

te weinig nachtrust gehad hebben

übernächtigt sein

iems nachtrust verstoren

jds Nachtruhe stören