Übersetzungen für „omslaan“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

om·slaan¹ <sloeg om, i. omgeslagen> [ɔmslan] VERB intr

1. omslaan (om iets heen gaan):

omslaan

biegen um +Akk

de hoek omslaan

um die Ecke biegen

2. omslaan (radicaal veranderen):

omslaan

umschlagen

in het tegendeel omslaan

ins Gegenteil umschlagen

het weer/de wind slaat om

das Wetter/der Wind schlägt um

3. omslaan (kantelen):

omslaan

umschlagen

omslaan

umkippen

omslaan

umstürzen

de boot is omgeslagen

das Boot ist umgeschlagen

om·slaan² <sloeg om, h. omgeslagen> [ɔmslan] VERB trans

1. omslaan (omverwerpen):

omslaan

umschlagen

omslaan

umwerfen

2. omslaan (omvouwen):

omslaan

umschlagen

de pijpen/de mouwen/de kraag omslaan

die Hosenbeine/Ärmel umschlagen [o. umkrempeln] /den Kragen umlegen

3. omslaan (pagina):

omslaan

umschlagen

omslaan

(um)wenden

4. omslaan (verdelen):

omslaan

umlegen, aufteilen

de onkosten hoofdelijk omslaan

die Kosten umlegen

Beispielsätze für omslaan

hoofdelijk omslaan

umlegen

de onkosten hoofdelijk omslaan

die Kosten umlegen

in het tegendeel omslaan

ins Gegenteil umschlagen

de hoek omslaan

um die Ecke biegen

een sjaal omslaan

sich Dat einen Schal umlegen

de pijpen/de mouwen/de kraag omslaan

die Hosenbeine/Ärmel umschlagen [o. umkrempeln] /den Kragen umlegen