Niederländisch » Deutsch

nieuw·jaar [niwjar] SUBST nt geen Pl (jaar dat pas is begonnen)

nieuw·jaars·dag <nieuwjaarsdag|en> [niwjarzdɑx] SUBST m

nieuws·le·ze·res <nieuwslezeres|sen> [niwslezərɛs] SUBST f

nieuwslezeres weibliche Form von nieuwslezer

Siehe auch: nieuwslezer

nieuws·le·zer <nieuwslezer|s> [niwslezər] SUBST m

Nieuw-Zee·land·se <Nieuw-Zeelandse|n> [niwzelɑndsә] SUBST f

Nieuw-Zeelandse weibliche Form von Nieuw-Zeelander

Siehe auch: Nieuw-Zeelander

Nieuw-Zee·lan·der <Nieuw-Zeelander|s> [niwzelɑndәr] SUBST m

nieuw·tje <nieuwtje|s> [niwcə] SUBST nt

1. nieuwtje (bericht):

2. nieuwtje (iets nieuws):

Neue(s) nt

nieu·we·ling <nieuweling|en> [niwəlɪŋ] SUBST m

nieuw·prijs <nieuw|prijzen> [niwprɛis] SUBST m

nieuw·ko·mer <nieuwkomer|s> [niwkomər] SUBST m

1. nieuwkomer (nieuweling):

2. nieuwkomer (immigrant):

nieuws·blad <nieuwsblad|en> [niwzblɑt] SUBST nt

nieuws·le·zer <nieuwslezer|s> [niwslezər] SUBST m

nieuw·bak·ken [niwbɑkə(n)] ADJ

nieu·wer·wets [niwərwɛts] ADJ

Vlaam·se <Vlaamse|n> [vlamsə] SUBST f

Vlaamse weibliche Form von Vlaming

Siehe auch: Vlaming

Vla·ming <Vlaming|en> [vlamɪŋ] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski