Übersetzungen für „balkje“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈBal·kan <Balkans> [ˈbalkaːn] SUBST m

der Balkan

de Balkan

ˈBal·ken <Balkens, Balken> [ˈbalkn̩] SUBST m

Balken

balk

er lügt, dass sich die Balken biegen

hij liegt dat hij zwart [o. scheel] ziet

er lügt, dass sich die Balken biegen

hij liegt alsof het gedrukt staat

Bal·ˈkon <Balkons, Balkons[o. Balkone] > [balˈkɔŋ, balˈkõ, balˈkoːn] SUBST m

1. Balkon (am Haus):

Balkon

balkon nt

2. Balkon scherzh ugs (Busen):

Balkon

balkon(boezem)

ˈbal·dig [ˈbaldɪç] ADJ

baldig

spoedig

auf baldiges Wiedersehen!

tot ziens!

ˈbal·gen [ˈbalgn̩] VERB refl

1. balgen (herumtollen):

balgen

ravotten

balgen

stoeien

2. balgen (kämpfen):

balgen

vechten

balgen

knokken

ˈbal·len¹ [ˈbalən] VERB trans

ballen

ballen

ballen

een bal [o. prop] maken van

die Hand zur Faust ballen

een vuist maken

Papier zu einer Kugel ballen

van papier een prop maken

ˈbal·zen [bal͜tsn̩] VERB intr

balzen

baltsen

balzen

balderen

bald¹ <eher, am ehesten; bälder, balder, am bäldesten, am baldesten> [balt] ADV

1. bald (in kurzer Zeit, demnächst):

bald

gauw

bald

spoedig

bald

weldra

bis [o. auf ] bald!

tot kijk!

bis [o. auf ] bald!

tot ziens!

möglichst bald

zo gauw [o. spoedig] mogelijk

so bald wie [o. als möglich]

zo gauw [o. spoedig] mogelijk

2. bald (kurze Zeit danach):

bald

kort

bald danach/darauf

kort daarna/daarop

3. bald ugs (fast):

bald

bijna

bald

haast

ich hätte es bald vergessen!

ik had [o. was] het bijna vergeten!