Übersetzungen für „balkje“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

bal·ken <balkte, h. gebalkt> [bɑlkə(n)] VERB intr

balken

iahen

bal·kon <balkon|s> [bɑlkɔn] SUBST nt

1. balkon bouww.:

balkon

Balkon m

2. balkon (rang van plaatsen):

balkon

Balkon m

3. balkon (openbaar vervoer):

balkon

Plattform f

ba·lie <balie|s> [bali] SUBST f

1. balie (toonbank):

balie

Schalter m

aan de balie verstrekt men u graag alle informatie

Informationen erhalten Sie bei [o. an] der Auskunft

2. balie (leuning):

balie

Brüstung f

balie

Geländer nt

3. balie (advocaten(stand)):

balie

Rechtsanwaltschaft f

balie

Anwaltschaft f

een lid van de balie

ein (Rechts)anwalt

iem tot de balie toelaten

jdn als Rechtsanwalt zulassen

4. balie (rechtbank):

balie

Gericht nt

hak·je <hakje|s> [hɑkjə] SUBST nt

hakje

Absatzkick m

hakje (trucje)

Hackentrick m

pak·je <pakje|s> [pɑkjə] SUBST nt

1. pakje (cadeautje):

pakje

Päckchen nt

2. pakje:

pakje (postpakket)

Päckchen nt

pakje (meer dan 2 kg)

Paket nt

3. pakje:

pakje (kleine verpakking)

Päckchen nt

pakje (kleine verpakking)

Packung f

pakje (gebundeld stapeltje)

Bündel nt

het pakje bankbiljetten

das Geldscheinbündel

een pakje boter

ein Päckchen Butter

in een pakje van tien (stuks)

in einer Zehnerpackung

een pakje sigaretten

eine Packung [o. Päckchen] Zigaretten

4. pakje (mantelpakje):

pakje

Kostüm nt

haak·je <haakje|s> [hakjə] SUBST nt

1. haakje (teken):

haakje

Klammer f

haakje openen/sluiten

Klammer auf/Klammer zu

tussen (twee) haakjes

zwischen Klammern

tussen (twee) haakjes übtr

nebenbei bemerkt

iets tussen haakjes zetten

etw einklammern

vierkante/hoekige haakjes

eckige/spitze Klammern Pl

2. haakje (kleine haak):

haakje

Häkchen nt

kaak·je <kaakje|s> [kakjə] SUBST nt

kaakje

Keks m

blik·je <blikje|s> SUBST nt

1. blikje (blikken doosje):

blikje

Dose f

blikje

Büchse f

2. blikje (conservenblikje):

blikje

Dose f

blikje

Büchse f

blikje

Konserve f

bal·la·de <ballade|n, ballade|s> [bɑladə] SUBST f

ballade

Ballade f

ge·bak·je <gebakje|s> [ɣəbɑkjə] SUBST nt

gebakje

Stück nt Kuchen

gebakje

Kuchen m

gebakje (taartje)

Törtchen nt

gebakje (taartje)

Teilchen nt

gebakjes presenteren

Gebäck reichen

Bal·kan [bɑlkɑn] SUBST f geen Pl

Balkan

Balkan m

ba·len <baalde, h. gebaald> [balə(n)] VERB intr

stevig balen

die Nase (gestrichen) voll haben

zij baalt van haar werk

sie hat von ihrer Arbeit die Nase voll

bal·len¹ <balde, h. gebald> [bɑlə(n)] VERB intr

1. ballen (met de bal spelen):

ballen

(mit dem) Ball spielen

2. ballen (tot een bal worden):

ballen

sich ballen

ba·lans <balans|en> [balɑns] SUBST f

1. balans (weegwerktuig):

balans

Balkenwaage f

2. balans (evenwicht):

balans

Gleichgewicht nt

balans

Balance f

iets in balans houden

etw im Gleichgewicht halten

uit balans raken

aus der Balance kommen

uit balans raken

das Gleichgewicht verlieren

3. balans econ.:

balans

Bilanz f

een geflatteerde balans

eine frisierte Bilanz

de jaarlijkse balans

die Jahresbilanz

de balans opmaken

die Bilanz aufstellen

de balans opmaken übtr

Bilanz ziehen

de balans sluit niet

die Bilanz stimmt nicht

de balans met verliessaldo

der Verlustabschluss

de balans met winstsaldo

der Gewinnabschluss

ba·lein¹ [balɛin] SUBST nt geen Pl (stof)

balein

Fischbein nt kein Pl

bal·let <ballet|ten> [bɑlɛt] SUBST nt

ballet

Ballett nt

bal·lon <ballon|s, ballon|nen> [bɑlɔn] SUBST m

1. ballon (kinderspeelgoed):

ballon

Ballon m

ballon

Luftballon m

een ballonnetje oplaten übtr

auf den Busch klopfen

2. ballon luchtv.:

ballon

Ballon m

3. ballon (tekstballon):

ballon

Sprechblase f

bal·sem <balsem|s> [bɑlsəm] SUBST m

balsem

Balsam m

bal·zak <balzak|ken> [bɑlzɑk] SUBST m

balzak

Hodensack m

hek·je <hekje|s> [hɛkjə] SUBST nt (teken)

hekje

Doppelkreuz nt

hekje

Hashzeichen nt