Niederländisch » Deutsch

door·bla·de·ren <bladerde door/doorbladerde, h. doorgebladerd/doorbladerd> [dorbladərə(n)] VERB trans

1. doorbladeren (bladerend doornemen):

2. doorbladeren comput.:

door·voe·ren <voerde door, h. doorgevoerd> [dorvurə(n)] VERB trans

3. doorvoeren (door iets heen voeren):

door·mid·den [dormɪdə(n)] ADV

mod·de·ren <modderde, h. gemodderd> [mɔdərə(n)] VERB intr

1. modderen (met modder knoeien):

2. modderen übtr (schipperen):

taktieren form

3. modderen (klungelen):

door·le·ren <leerde door, h. doorgeleerd> [dorlerə(n)] VERB intr

aan·mod·de·ren <modderde aan, h. aangemodderd> [amɔdərə(n)] VERB intr

door·bo·ren1 <boorde door, h. doorgeboord> [dorborə(n)] VERB intr

1. doorboren (voortgaan met boren):

2. doorboren (in iets doordringen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski