Übersetzungen für „flamingant“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

Fla·ˈmin·go <Flamingos, Flamingos> [ˈflaˈmɪŋgo] SUBST m

Flamingo

flamingo

fla·ˈgrant [flaˈgrant] ADJ geh

flagrant

flagrant

flagrant

overduidelijk

Al·ˈlein·gang SUBST m

1. Alleingang ugs:

Alleingang

eigen weg

Alleingang scherzh

egotrip

einen Alleingang antreten

zijn eigen weg gaan

2. Alleingang SPORT (Solopräsentation):

Alleingang

soloprestatie

Alleingang

soloren

Alleingang

walk-over

3. Alleingang SPORT (Durchbruch):

Alleingang

doorbraak

4. Alleingang (beim Bergsteigen):

Alleingang

beklimming in [o. op] zijn eentje nt

im Alleingang

alleen

ˈflam·mend [ˈflament] ADJ

1. flammend (glühend):

flammend

vlammend (rood)

flammend

fonkelend

flammend

gloeiend

2. flammend (emotional):

ein flammender Protest übtr

een vlammend protest

flam·ˈbie·ren [flamˈbiːrən] VERB trans GASTRO

flambieren

flamberen

ar·ro·ˈgant [aroˈgant] ADJ

arrogant

arrogant

In·tri·ˈgant(in) <Intriganten, Intriganten> [ɪntriˈgant] SUBST m(f) geh abw

Intrigant(in)

intrigant(intrigante) m (f)

Fla·gel·ˈlant <Flagellanten, Flagellanten> [flagɛˈlant] SUBST m

Flagellant

geselbroeder

Flagellant

flagellant

ˈflam·men [ˈflamən] VERB intr geh übtr

flammen

vlammen (schieten)

flammen

fonkelen