Übersetzungen für „functie“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

func·tie <functie|s> [fʏŋksi] SUBST f

1. functie:

functie (taak)

Funktion f

functie (ambt)

Amt nt

functie (werk)

Tätigkeit f

een functie bekleden/neerleggen

ein Amt bekleiden/niederlegen

in functie blijven

im Amt bleiben

een vrouw met een leidinggevende functie

eine Frau in leitender Funktion

de functie van secretaris

die Funktion eines Sekretärs

2. functie (werking, activiteit):

functie

Funktion f

functie

Wirkung f

buiten functie

außer Dienst

in functie zijn

amtieren

in functie treden

ein Amt antreten

in functie treden (van zaken, lichamen)

in Funktion treten

het verzet tegen een ambtenaar in functie

der Widerstand gegen die Staatsgewalt

een belediging van een ambtenaar in functie

eine Amtsbeleidigung

3. functie:

functie taalk., wisk.

Funktion f

Beispielsätze für functie

buiten functie

außer Dienst

de functie van secretaris

die Funktion eines Sekretärs

een leidinggevende functie vervullen

eine leitende Funktion ausüben

tot functie hebben

als Funktion haben

een adviserende functie/stem

eine beratende Tätigkeit/Stimme

een functie bekleden/neerleggen

ein Amt bekleiden/niederlegen

in functie blijven

im Amt bleiben

in functie zijn

amtieren

in functie treden

ein Amt antreten

uit zijn functie ontheven worden

seines Amtes enthoben werden

hij aanvaardde zijn nieuwe functie

er nahm seine neue Tätigkeit auf

een vrouw met een leidinggevende functie

eine Frau in leitender Funktion

het verzet tegen een ambtenaar in functie

der Widerstand gegen die Staatsgewalt

een belediging van een ambtenaar in functie

eine Amtsbeleidigung

in die functie kan zij zich prima waarmaken

in dieser Funktion kann sie sich sehr gut bewähren