Übersetzungen für „immersieonderwijs“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ba·sis·on·der·wijs [bazɪsɔndərwɛis] SUBST nt geen Pl

1. basisonderwijs (lager onderwijs):

basisonderwijs

Grundschulunterricht m

2. basisonderwijs (onderwijs in eerste beginselen):

basisonderwijs

Elementarunterricht m

spe·len·der·wijs [speləndərwɛis] ADV

spelenderwijs

spielend

on·der·wijs [ɔndərwɛis] SUBST nt geen Pl

1. onderwijs:

onderwijs (onderricht)

Unterricht m

onderwijs (vorming)

Bildung f

onderwijs aan buitenlanders

Unterricht für Ausländer

buitengewoon onderwijs

Sonderschulunterricht m

confessioneel onderwijs

konfessionelle(r) Unterricht m

onderwijs geven (aan iem)

(jdm) Unterricht erteilen [o. geben]

hoger onderwijs univ.

Hochschulunterricht m

hoger onderwijs (hbo)

Fachhochschulunterricht m

onderwijs in informatica

Unterricht in Informatik

onderwijs in een vreemde taal

fremdsprachliche(r) Unterricht m

onderwijs in (de) vreemde talen

Fremdsprachenunterricht m

klassikaal onderwijs

Frontalunterricht m

klassikaal onderwijs

Klassenunterricht m

lager onderwijs

Grundschulunterricht m

het middelbaar [o. voortgezet ] onderwijs

der Sekundarbereich

onderzoek en onderwijs

Forschung und Lehre

openbaar onderwijs

Unterricht an öffentlichen Schulen

onderwijs volgen

Unterricht bekommen

onderwijs voor volwassenen

Erwachsenenbildung f

2. onderwijs:

onderwijs (instellingen)

Unterrichtswesen nt

onderwijs (instellingen)

Bildungswesen nt

onderwijs (de scholen)

schulische(r) Bereich m

bij het onderwijs zijn

im Schuldienst tätig sein

3. onderwijs (ministerie):

onderwijs

Kultusministerium nt

de afdeling onderwijs van een gemeente

das Schulamt

NNT-on·der·wijs SUBST nt geen Pl

NNT-onderwijs

Unterricht für Menschen, die nicht Niederländisch sprechen

taal·on·der·wijs [talɔndərwɛis] SUBST nt geen Pl

taalonderwijs

Sprachunterricht m

af·stands·on·der·wijs [ɑfstɑntsɔndərwɛis] SUBST nt geen Pl

afstandsonderwijs

Fernunterricht m

men·se·lij·ker·wijs [mɛnsələkərwɛis] ADV

menselijkerwijs

nach menschlichem Ermessen

per·soons·be·wijs <persoonsbe|wijzen> [pɛrsonzbəwɛis] SUBST nt

persoonsbewijs

Personalausweis m

twee·de·kans·on·der·wijs [twedəkɑnsɔndərwɛɪs] SUBST nt geen Pl

tweedekansonderwijs

zweite(r) Bildungsweg m

cor·res·pon·den·tie·on·der·wijs [kɔrɛspɔndɛn(t)siɔndərwɛɪs] SUBST nt geen Pl

correspondentieonderwijs

Fernunterricht m