Übersetzungen für „krant“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

krant <krant|en> [krɑnt] SUBST f

krant

Zeitung f

een plaatselijke krant

eine Lokalzeitung

een plaatselijke krant

ein Lokalblatt

Beispielsätze für krant

voor een krant bedanken

eine Zeitung abbestellen

redacteur bij een krant

Redakteur bei einer Zeitung

deze krant leest prettig

diese Zeitung liest sich gut

een krant aanhouden

eine Zeitung behalten

een regionale krant

eine Regionalzeitung

de maandagse krant

die Montagszeitung

de zaterdagse krant

die Samstagszeitung

een plaatselijke krant

eine Lokalzeitung

een wekelijkse krant

eine Wochenzeitung

de krant opzeggen

die Zeitung abbestellen

een krant om iets wikkelen

etw in eine Zeitung wickeln [o. einschlagen]

zich op een krant abonneren

eine Zeitung abonnieren

geabonneerd zijn op een krant

eine Zeitung abonniert haben

in de krant de gebeurtenissen volgen

in der Zeitung die Ereignisse verfolgen

een advertentie in de krant zetten

eine Anzeige in die Zeitung setzen

de culturele rubriek van een krant

das Feuilleton

een artikel plaatsen in een krant

einen Artikel in die Zeitung setzen

de vette koppen in de krant

die Schlagzeilen

een advertentie herplaatsen (in een krant)

eine Anzeige noch einmal in eine Zeitung setzen