Übersetzungen für „ontvankelijkheid“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

on·af·han·ke·lijk·heid [ɔnɑfhɑŋkələkhɛit] SUBST f geen Pl

onafhankelijkheid

Unabhängigkeit f

de onafhankelijkheid uitroepen

die Unabhängigkeit erklären

ont·van·ke·lijk <ontvankelijke, ontvankelijker, ontvankelijkst> [ɔntfɑŋkələk] ADJ

1. ontvankelijk (vatbaar voor indrukken):

ontvankelijk

empfänglich

ontvankelijk

aufgeschlossen

voor nieuwe ideeën ontvankelijk zijn

für neue Ideen aufgeschlossen sein

2. ontvankelijk jur.:

ontvankelijk

zulässig

ontvankelijk

statthaft

niet ontvankelijk

unzulässig

een eis ontvankelijk verklaren

einer Klage +Dat stattgeben

aan·han·ke·lijk·heid <aanhankelijk|heden> [anhɑŋkələkhɛɪt] SUBST f

aanhankelijkheid

Anhänglichkeit f

af·han·ke·lijk·heid [ɑfhɑŋkələkhɛit] SUBST f geen Pl

afhankelijkheid

Abhängigkeit f

ver·gan·ke·lijk·heid [vərɣɑŋkələkhɛɪt] SUBST f geen Pl

vergankelijkheid

Vergänglichkeit f