Niederländisch » Deutsch

schaak·par·tij <schaakpartij|en> [sxakpɑrtɛi] SUBST f

steek·par·tij <steekpartij|en> [stekpɑrtɛi] SUBST f

moord·par·tij <moordpartij|en> [mortpɑrtɛi] SUBST f

val·par·tij <valpartij|en> [vɑlpɑrtɛi] SUBST f

hang·par·tij <hangpartij|en> [hɑŋpɑrtɛi] SUBST f

dwerg·par·tij <dwergpartij|en> [dwɛrəxpɑrtɛɪ] SUBST f

slacht·par·tij <slachtpartij|en> [slɑxtpɑrtɛi] SUBST f

staats·par·tij <staatspartij|en> [statspɑrtɛɪ] SUBST f

te·gen·par·tij <tegenpartij|en> [teɣə(n)pɑrtɛi] SUBST f

1. tegenpartij (wederpartij):

tegenpartij SPORT

2. tegenpartij muz.:

vecht·par·tij <vechtpartij|en> [vɛxtpɑrtɛi] SUBST f

vreet·par·tij <vreetpartij|en> [vretpɑrtɛi] SUBST f

dam·par·tij <dampartij|en> [dɑmpɑrtɛɪ] SUBST f

klop·par·tij <kloppartij|en> [klɔpɑrtɛɪ] SUBST f

knok·par·tij <knokpartij|en> [knɔkpɑrtɛi] SUBST f

zuip·par·tij <zuippartij|en> [zœypɑrtɛi] SUBST f

bras·par·tij <braspartij|en> [brɑspɑrtɛi] SUBST f

klim·par·tij <klimpartij|en> [klɪmpɑrtɛɪ] SUBST f

mi·li·eu·par·tij <milieupartij|en> [mɪljøpɑrtɛɪ] SUBST f

trouw·par·tij <trouwpartij|en> [trɑupɑrtɛi] SUBST f

1. trouwpartij (huwelijksfeest):

2. trouwpartij (plechtigheid):

schel·den1 <schold, h. gescholden> [sxɛldə(n)] VERB intr

2. schelden (knorren):

keifen abw

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski