Übersetzungen für „uitlokken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

uit·lok·ken <lokte uit, h. uitgelokt> [œytlɔkə(n)] VERB trans

1. uitlokken:

uitlokken (het doen van iets bevorderen: door iets)

auslösen

uitlokken (het doen van iets bevorderen: door iem)

provozieren

uitlokken (het doen van iets bevorderen: prikkelen)

herausfordern

het ene woord lokte het andere uit

ein Wort gab das andere

een bekentenis uitlokken

ein Geständnis provozieren

een strafbaar feit uitlokken jur.

zu einer Straftat anstiften

tegenspraak uitlokken

Widerspruch provozieren

2. uitlokken:

uitlokken (verleiden)

provozieren

uitlokken (brengen tot)

veranlassen

uitlokken (prikkelen)

reizen

Beispielsätze für uitlokken

kritiek uitlokken

Kritik auslösen

commentaar uitlokken

Kritik herausfordern

tegenspraak uitlokken

Widerspruch provozieren

een strafbaar feit uitlokken jur.

zu einer Straftat anstiften

een bekentenis uitlokken

ein Geständnis provozieren