Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „uitlopen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

uit·lo·pen1 <liep uit, h./i. uitgelopen> [œytlopə(n)] VERB intr

2. uitlopen:

uitlopen (voer-, vliegtuig e.d.)

3. uitlopen:

uitlopen (uitbotten)
uitlopen (kiemen)

4. uitlopen:

uitlopen (uitkomen op)
uitlopen (straat, weg)
het salaris kan uitlopen tot3500,-

5. uitlopen (leiden tot):

uitlopen
uitlopen
führen zu +Dat

7. uitlopen (meer tijd in beslag nemen):

uitlopen
uitlopen

8. uitlopen (door wrijving uitslijten):

uitlopen
uitlopen
ausleiern ugs

uit·lo·pen2 <liep uit, h. uitgelopen> [œytlopə(n)] VERB trans

1. uitlopen (ten einde lopen):

uitlopen

2. uitlopen (groter maken):

uitlopen

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski