Übersetzungen für „salaris“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

sa·la·ris <salaris|sen> [salarɪs] SUBST nt

salaris

Gehalt nt

salaris genieten

Gehalt beziehen

een vast salaris

ein festes [o. fixes] Gehalt

Beispielsätze für salaris

salaris genieten

Gehalt beziehen

haar salaris was verdubbeld

ihr Gehalt hatte sich verdoppelt

met zijn salaris uitkomen

mit seinem Gehalt auskommen

met behoud van salaris

unter Beibehaltung [o. Weiterzahlung] des Gehaltes

een vast salaris

ein festes [o. fixes] Gehalt

beslag leggen op iems salaris

jds Gehalt pfänden

het salaris op een rekening overmaken

das Gehalt auf ein Konto überweisen

van dat salaris kan ik niet rondkomen

mit dem Gehalt komme ich nicht über die Runden

het salaris op een andere rekening overschrijven

das Gehalt auf ein anderes Konto überweisen

het salaris kan uitlopen tot € 3500,-

die Gehaltsobergrenze liegt bei 3500,- €