Niederländisch » Deutsch

veel·vor·mig [velvɔrməx] ADJ

veel·vou·dig [velvɑudəx] ADJ

1. veelvoudig (meervoudig):

veel·soor·tig [velsortəx] ADJ

veel·ja·rig [veljarəx] ADJ

veel·vul·dig2 [velvʏldəx] ADV (dikwijls)

veel·zij·dig <veelzijdige, veelzijdiger, veelzijdigst> [velzɛidəx] ADJ

geel·ko·per [ɣelkopər] SUBST nt geen Pl

stijf·kop·pig ADJ

stijfkoppig → stijfhoofdig

Siehe auch: stijfhoofdig

stijf·hoof·dig [stɛifhovdəx] ADJ

veel·go·de·rij SUBST f

veelgoderij → veelgodendom

Siehe auch: veelgodendom

veel·go·den·dom [velɣodə(n)dɔm] SUBST nt geen Pl

veel·stem·mig [velstɛməx] ADJ

veel·heid <veel|heden> [velhɛit] SUBST f

1. veelheid wisk.:

Menge f

2. veelheid (groot aantal):

3. veelheid (het samengesteld zijn):

veel·voud <veelvoud|en> [velvɑut] SUBST nt

2. veelvoud (bedrag, grootheid):

Mehrfache(s) nt

los·lip·pig <loslippige, loslippiger, loslippigst> [lɔslɪpəx] ADJ

zoet·sap·pig <zoetsappige, zoetsappiger, zoetsappigst> [zutsɑpəx] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski