Übersetzungen für „beheerstheid“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

be·ˈherr·schen¹ VERB trans

beherrschen

beheersen

be·ˈhei·ma·ten [bəˈh͜aimaːtn̩] VERB trans

1. beheimaten:

beheimaten

een nieuw thuis [o. vaderland] geven

beheimaten

onderbrengen

beheimaten

invoeren

2. beheimaten:

beheimaten

binnen zijn muren [o. grenzen] hebben

beheimaten

tellen

be·ˈhei·ma·tet [bəˈh͜aimaːtət] ADJ

beheimatet

gedomicilieerd

beheimatet

woonachtig

beheimatet

thuis

beheimatet

gevestigd

be·ˈher·zi·gen [bəˈhɛr͜tsɪgn̩] VERB trans

beherzigen

ter harte nemen

beherzigen

behartigen

be·ˈhelfs·wei·se ADV

behelfsweise

provisorisch

behelfsweise

voorlopig

behelfsweise

als noodoplossing

Be·ˈherr·schung <Beherrschung> [bəˈhɛrʃʊŋ] SUBST f kein Pl

1. Beherrschung:

Beherrschung

beheersing

Beherrschung

beteugeling

2. Beherrschung:

Beherrschung

heerschappij

Beherrschung

overheersing

be·ˈhelfs·mä·ßig ADJ

1. behelfsmäßig:

behelfsmäßig

voorlopig

behelfsmäßig

provisorisch

2. behelfsmäßig:

behelfsmäßig

nood-

Aˈpart·heid <Apartheid> [aˈpaːɐ̯th͜ait] SUBST f kein Pl POL

Apartheid

apartheid

die Politik der Apartheid

de apartheidspolitiek

Be·ˈscheid <Bescheid(e)s, Bescheide> [bəˈʃ͜ait] SUBST m

1. Bescheid (Auskunft):

Bescheid

inlichting(en)

Bescheid

antwoord nt

jdm Bescheid sagen

iem op de hoogte brengen

jdm Bescheid sagen

iem zijn mening [o. de waarheid] zeggen

2. Bescheid:

Bescheid (Nachricht)

bericht nt

Bescheid (Nachricht)

mededeling

Bescheid (behördlich)

beslissing

Bescheid (behördlich)

beschikking

jdm Bescheid stoßen ugs

iem flink [o. behoorlijk] de waarheid zeggen

Bescheid tun geh

een toost beantwoorden

ich weiß über ihn Bescheid

ik weet wat er met hem aan de hand is

Bescheid wissen

op de hoogte zijn

Bescheid wissen

er alles van weten

Bescheid wissen

veel af weten van

ˈSteu·er·be·scheid SUBST m

Steuerbescheid

aanslagbiljet nt

Steuerbescheid

belastingbiljet nt