Übersetzungen für „Mitverschworene“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

hart·ver·scheu·rend [hɑrtfərsxørənt] ADJ

hartverscheurend

herzzerreißend

uit·ver·ko·ren [œytfərkorə(n)] ADJ

uitverkoren (iem)

auserwählt

uitverkoren (iem)

auserkoren form

uitverkoren (iets)

bevorzugt

Gods uitverkoren volk rel.

das auserwählte Volk (Gottes)

ver·scheu·ren <verscheurde, h. verscheurd> [vərsxørə(n)] VERB trans

verscheuren

zerreißen

twijfel verscheurde hem übtr

er wurde vom Zweifel zerrissen

ver·scho·len¹ [vərsxolə(n)] ADJ

verscholen

versteckt

verscholen

verborgen

ver·scho·nen <verschoonde, h. verschoond> [vərsxonə(n)] VERB trans

1. verschonen:

verschonen (van schoon goed voorzien)

wechseln

verschonen (een klein kind)

sauber machen

de bedden verschonen

die Betten frisch beziehen

zich verschonen

die Wäsche wechseln

2. verschonen (ontzien):

verschonen

verschonen

ik wens van dit soort grappen verschoond te blijven

ich möchte von solchen Scherzen verschont bleiben

oor·ver·scheu·rend ADJ

oorverscheurend → oorverdovend

Siehe auch: oorverdovend

oor·ver·do·vend [orvərdovənt] ADJ

oorverdovend

(ohren)betäubend

ver·sto·te·ne SUBST f

verstotene → verstoteling

Siehe auch: verstoteling

ver·sto·te·ling <verstoteling|en> [vərstotəlɪŋ] SUBST m

verstoteling

Ausgestoßene(r) m

verstoteling

Verstoßene(r) m

ver·sche·pen <verscheepte, h. verscheept> [vərsxepə(n)] VERB trans

1. verschepen (overladen):

verschepen

umschiffen

2. verschepen (met schepen verzenden):

verschepen

verschiffen

ver·scha·len <verschaalde, i. verschaald> [vərsxalə(n)] VERB intr

verschalen

schal werden

verschaald bier

abgestandenes [o. schales] Bier

ver·sto·ren <verstoorde, h. verstoord> [vərstorə(n)] VERB trans

verstoren

stören

het evenwicht verstoren

das Gleichgewicht stören

uit·ver·ko·pen <verkocht uit, h. uitverkocht> [œytfərkopə(n)] VERB trans

uitverkopen

ausverkaufen

ver·wor·pe·ne SUBST f

verworpene → verschoppeling

Siehe auch: verschoppeling

ver·schop·pe·ling <verschoppeling|en> [vərsxɔpəlɪŋ] SUBST m

verschoppeling

Ausgestoßene(r) m

over·schat·ten <overschatte, h. overschat> [ovərsxɑtə(n)] VERB trans

overschatten

überschätzen

ver·schaf·fen <verschafte, h. verschaft> [vərsxɑfə(n)] VERB trans

verschaffen

verschaffen

verschaffen (concrete zaken)

beschaffen

verschaffen (concrete zaken)

besorgen

iem geld verschaffen

jdm Geld beschaffen

iem genoegdoening verschaffen

jdm Genugtuung geben

iem hulp verschaffen

jdm Hilfe leisten

wat verschaft mij het genoegen?

was verschafft mir das Vergnügen?

dat verschaft mij de mogelijkheid om …

das verschafft mir die Möglichkeit, …

zich toegang verschaffen

sich Dat Zutritt verschaffen