Niederländisch » Deutsch

on·der·stel·len <onderstelde, h. ondersteld> [ɔndərstɛlə(n)] VERB trans

1. onderstellen (als hypothese, uitgangspunt aannemen):

2. onderstellen (noodzakelijk aanwezig achten):

her·stel·len1 <herstelde, i. hersteld> [hɛrstɛlə(n)] VERB intr (weer gezond worden)

ver·stel·len <verstelde, h. versteld> [vərstɛlə(n)] VERB trans

1. verstellen (stand veranderen):

2. verstellen (repareren):

her·stel·ler <hersteller|s> [hɛrstɛlər] SUBST m

2. hersteller (reparateur):

voor·stel·len1 <stelde voor, h. voorgesteld> [vorstɛlə(n)] VERB trans

3. voorstellen (de rol spelen van):

4. voorstellen (een beeld geven van):

af·stel·len <stelde af, h. afgesteld> [ɑfstɛlə(n)] VERB trans

aan·stel·len1 <stelde aan, h. aangesteld> [anstɛlə(n)] VERB trans (in dienst stellen, nemen)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski