Übersetzungen für „Schadstelle“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

scha·de·loos·stel·len <stelde schadeloos, h. schadeloosgesteld> [sxadəlostɛlə(n)] VERB trans

schadeloosstellen

entschädigen

schadeloosstellen

entgelten form

iem voor zijn moeite schadeloosstellen

jdn für seine Mühe entschädigen

iem voor zijn moeite schadeloosstellen

jdm seine Mühe entgelten

scha·duw·ge·stal·te <schaduwgestalte|n> [sxadywɣəstɑltə] SUBST f

schaduwgestalte

Schatten m

schaduwgestalte

Schemen m nt nt

scha·duw·beeld <schaduwbeeld|en> [sxadywbelt] SUBST nt

1. schaduwbeeld (door de schaduw gevormd beeld):

schaduwbeeld

Schattenbild nt

2. schaduwbeeld (schijnbeeld):

schaduwbeeld

Schatten m

schaduwbeeld

Schemen m nt nt

3. schaduwbeeld KUNST:

schaduwbeeld

Schattenriss m

schaduwbeeld

Schattenbild nt

schaduwbeeld (met een schaar vervaardigd)

Scherenschnitt m

schaam·te·loos <schaamteloze, schaamtelozer, meest schaamteloos> [sxamtəlos] ADJ

schaamteloos

schamlos

schaamteloos (onbeschaamd, brutaal)

unverschämt

schaamteloze hebzucht

schamlose Habgier f

een schaamteloze leugenaar

ein unverschämter Lügner

schaamteloos liegen

unverfroren lügen

een schaamteloos mens

ein schamloser Mensch

scha·de·loos·stel·ling <schadeloosstelling|en> [sxadəlostɛlɪŋ] SUBST f

schadeloosstelling

Entschädigung f

schadeloosstelling

Schaden(s)ersatz m

aanspraak hebben op schadeloosstelling

einen Anspruch auf Schaden(s)ersatz haben

een eis tot schadeloosstelling indienen

eine Schaden(s)ersatzklage [o. Klage auf Schaden(s)ersatz] einreichen

scha·du·wen <schaduwde, h. geschaduwd> [sxadywə(n)] VERB trans

1. schaduwen (voortdurend volgen) ook SPORT:

schaduwen

beschatten

2. schaduwen (schaduw aanbrengen aan, in):

schaduwen

schattieren

scha·de·lijk <schadelijke, schadelijker, schadelijkst> [sxadələk] ADJ

1. schadelijk:

schadelijk (schade doend)

schädlich

schadelijk (nadelig)

nachteilig

schadelijke dieren [o. planten ]

Schädlinge Pl

schadelijke dieren [o. planten ] dierk.

tierische Schädlinge

schadelijke dieren [o. planten ] dierk.

schädliche Tiere

schadelijke dieren [o. planten ] plantk.

pflanzliche Schädlinge

een schadelijke invloed op iets/iem hebben

eine schädliche Wirkung auf etw/jdn haben

de bestrijding van schadelijke planten [o. dieren ]

die Schädlingsbekämpfung

de schadelijke stof

der Schadstoff

schadelijk voor het milieu

umweltschädlich

roken is schadelijk voor de gezondheid

Rauchen ist schadet der Gesundheit

schadelijk zijn voor de gezondheid van iem

schädlich für jds Gesundheit sein

2. schadelijk (onvoordelig):

schadelijk

ungünstig

schadelijk

unvorteilhaft

schal·len <schalde, h. geschald> [sxɑlə(n)] VERB intr

schallen

schallen

schallen muz.

schmettern

schaars·te [sxarstə] SUBST f geen Pl

schaarste

Knappheit f

de schaarste van levensmiddelen

die Lebensmittelknappheit

schaak·ster SUBST f

schaakster weibliche Form von schaker

Siehe auch: schaker

scha·ker <schaker|s> [sxakər] SUBST m

1. schaker (schaakspeler):

schaker

Schachspieler m

2. schaker (ontvoerder):

schaker

Entführer m