Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „Wilders“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

wil·der·nis: Nomen
wil·de: Nomen
el·ders: Adverb
wil·lens: Adverb
wil·len: Verb
wil·loos: Adjektiv und Adverb
an·ders: Adverb
don·ders!: Interjektion
di·vers: Adjektiv und Adverb
floers: Nomen
im·mers: Adverb
ja·loers: Adjektiv und Adverb
mie·ters: Adjektiv und Adverb

Meintest du vielleicht: wildernis , willens , elders , wilde , mieters , jaloers , immers , floers , divers , donders , anders , willoos und willen

wil·der·nis <wildernis|sen> [wɪldərnɪs] SUBST f

Wildnis f

iem de wildernis insturen übtr

jdn seinem Schicksal überlassen

wil·de <wilde|n> [wɪldə] SUBST m en f

1. wilde (primitief volk):

Wilde(r) f(m)

2. wilde (wildebras):

el·ders [ɛldərs] ADV

elders (plaats)

elders (plaats)

elders (plaats)

anderwärtig form

elders (plaats)

anderweitig form

elders (richting)

elders (richting)

nergens elders

nergens elders

nirgendwo sonst

overal elders

wil·lens [wɪləns] ADV

1. willens (met opzet):

willens en wetens

2. willens (bereidwillig):

3. willens (van plan):

willens form

willens form

ik ben willens daarheen te gaan

ich bin willens, dort hinzugehen

wil·len¹ <wou/wilde, h. gewild> [wɪlə(n)] VERB mod Aux

1. willen (zullen):

wil ik dat doen?

soll ich das machen?

willen we gaan?

wollen wir gehen?

2. willen (gebod, verzoek):

zou u zo vriendelijk willen zijn …

seien Sie so freundlich, …

zou u zo vriendelijk willen zijn …

würden Sie so freundlich sein, …

3. willen (mogelijkheid, waarschijnlijkheid):

het moet al erg meevallen, wil zij die baan krijgen

sie müsste schon viel Glück haben, um die Stelle zu bekommen

wil het lukken, dan moeten we opschieten

soll es gelingen, dann müssen wir uns beeilen

hij wil 's avonds nog weleens thuis zijn

abends ist er meistens zu Hause

wil·loos <willoze, willozer, meest willoos> [wɪlos] ADJ

an·ders² [ɑndərs] ADV

1. anders (op een andere manier):

zo is het en niet anders

so und nicht anders

2. anders (in alle andere gevallen):

sonst

anders niets

maak dat je wegkomt of anders …!

mach, dass du fortkommst, sonst …!

waarom zou hij anders zo koppig zijn?

wieso sollte er sonst so starrköpfig sein?

hij is anders zeer meegaand

er ist sonst sehr nachgiebig

hij weet het niet, anders zou hij het wel zeggen

er weiß es nicht, sonst würde er es schon sagen

hoe vlug hij anders is, dit gaat boven zijn krachten

wie schnell er sonst (auch) sein mag, dies übersteigt seine Kräfte

verwacht je regen? Daar ziet het anders niet naar uit

erwartest du Regen? Danach sieht es aber nicht aus

ergens anders

irgendwo anders

heel ergens anders

don·ders! INTERJ

di·vers [divɛrs] ADJ

floers <floers|en> [flurs] SUBST nt

1. floers übtr (waas):

een floers van tranen

ein Tränenschleier

2. floers (fluweel):

Flor m

3. floers (stof):

Flor m

Krepp m

im·mers [ɪmərs] ADV

1. immers:

immers (toch)

ja

immers (sterker)

doch

hij komt immers morgen

er kommt ja morgen

2. immers (namelijk):

denn

ja·loers <jaloerse, jaloerser, meest jaloers> [jalurs] ADJ

jaloers (vooral m.b.t. liefde)

jaloers om iets zijn

eifersüchtig über etw Akk sein

jaloers op iets/iem zijn

eifersüchtig [o. neidisch] auf etw/jdn sein

mie·ters¹ [mitərs] ADJ (geweldig)

klasse ugs

toll ugs

scharf sl

een mieters wijf

eine super Frau ugs

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski