Übersetzungen für „aantoenen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

aan·to·nen <toonde aan, h. aangetoond> [antonə(n)] VERB trans

1. aantonen (bewijzen):

aantonen

nachweisen

door experimenten aantonen

an [o. in] Experimenten nachweisen

iems onschuld aantonen

jds Unschuld nachweisen [o. beweisen]

2. aantonen (aanwijzen):

aantonen

zeigen

zoals eigen waarneming aantoont

wie der Augenschein lehrt [o. zeigt]

3. aantonen (tot uitdrukking brengen):

aantonen

beweisen

zijn houding toonde aan, dat hij schuldig was

seine Haltung bewies, dass er schuldig war

aan·te·ke·nen¹ <tekende aan, h. aangetekend> [antekənə(n)] VERB trans

1. aantekenen:

aantekenen (opschrijven)

notieren

aantekenen (brief)

einschreiben

hoger beroep aantekenen jur.

Berufung einlegen

cassatie aantekenen

Revision einlegen

verzet aantekenen tegen iets übtr

Einspruch gegen etw erheben

2. aantekenen (vermelden):

aantekenen

bemerken

daarbij tekende spreker aan dat …

dazu bemerkte der Sprecher, dass …

aan·to·nend [antonənt] ADJ

de aantonende wijs

der Indikativ

ka·toe·nen [katunə(n)] ADJ

katoenen

baumwollen

katoenen garens

Baumwollgarne Pl

aan·be·nen <beende aan, h. aangebeend> [ambenə(n)] VERB intr

aanbenen

laufen

aanbenen

sich beeilen

komen aanbenen

gelaufen kommen

wij hebben wat aangebeend om niet te laat te komen

wir haben uns beeilt, um nicht zu spät zu kommen

aan·die·nen² <diende aan, h. aangediend> [andinə(n)] VERB trans (aankondigen)

aandienen

(an)melden

aandienen

ankündigen

aan·tre·den² <trad aan, i. aangetreden> [antredə(n)] VERB intr

1. aantreden (in een richting stappen):

aantreden

sich begeben

2. aantreden (zich verzamelen):

aantreden

antreten

3. aantreden (sneller voortgaan):

aantreden

ausschreiten