Übersetzungen für „abgewandten“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

in·ge·wan·den [ɪŋɣəwɑndə(n)] SUBST Pl

1. ingewanden (inwendige delen van het lichaam):

ingewanden

Eingeweide nt meist Pl

de ingewanden verwijderen

die Eingeweide herausnehmen

2. ingewanden (het binnenste):

ingewanden

Innere(s) nt

be·wan·de·len <bewandelde, h. bewandeld> [bəwɑndələ(n)] VERB trans

1. bewandelen (wandelen op):

bewandelen

beschreiten

bewandelen

begehen

2. bewandelen übtr:

bewandelen

beschreiten

nieuwe wegen bewandelen

neue Wege beschreiten [o. gehen]

ge·zind·te <gezindte|n, gezindte|s> [ɣəzɪntə] SUBST f

gezindte

Konfession f

gezindte

Glaube m

ge·was·sen¹ [ɣəwɑsə(n)] ADJ

gewassen

getuscht

gewassen

Tusch-

een gewassen tekening

eine Tuschzeichnung

on·ge·was·sen [ɔŋɣəwɑsə(n)] ADJ

ongewassen

ungewaschen

op·ge·was·sen [ɔpxəwɑsə(n)] ADJ

opgewassen

gewachsen

opgewassen

ebenbürtig

tegen elkaar opgewassen zijn

einander ebenbürtig sein

tegen iem/iets (niet) opgewassen zijn

jdm/einer Sache (nicht) gewachsen sein

ge·we·ten¹ <geweten|s> [ɣəwetə(n)] SUBST nt

geweten

Gewissen nt

een goed/slecht geweten hebben

ein gutes/schlechtes Gewissen haben

iets niet met zijn geweten in overeenstemming kunnen brengen

etw vor seinem Gewissen nicht verantworten können

naar eer en geweten

nach bestem Wissen und Gewissen

iets op zijn geweten hebben

etw auf dem Gewissen haben

de stem van het geweten

die Stimme des Gewissens