Niederländisch » Deutsch

abri·koos <abri|kozen> [abrikos] SUBST f

fa·bri·ce·ren <fabriceerde, h. gefabriceerd> [fabriserə(n)] VERB trans

2. fabriceren (in elkaar zetten):

lief·ko·zen <liefkoosde, h. geliefkoosd> [lifkozə(n)] VERB trans

ver·po·zen <verpoosde zich, h. zich verpoosd> [vərpozə(n)] VERB wk ww

ko·zen1 VERB

kozen 3. Pers Pl Imperf van kiezen¹, kiezen²

Siehe auch: kiezen , kiezen

kie·zen2 <koos, h. gekozen> [kizə(n)] VERB intr

ge·ko·zen VERB

gekozen volt. deelw. van kiezen¹, kiezen²

Siehe auch: kiezen , kiezen

kie·zen2 <koos, h. gekozen> [kizə(n)] VERB intr

blo·zen <bloosde, h. gebloosd> [blozə(n)] VERB intr

1. blozen (een blos hebben van gezondheid):

2. blozen (rood in het gezicht worden):

erröten form

ca·bri·o·let <cabriolet|s> [kabrijolɛt] SUBST m

fa·brie·ken <fabriekte, h. gefabriekt> [fabrikə(n)] VERB trans

min·ne·ko·zen <minnekoosde, h. geminnekoosd> [mɪnəkozə(n)] VERB intr

lief·ko·zend [lifkozənt] ADJ

fa·bri·kan·te SUBST f

fabrikante weibliche Form von fabrikant

Siehe auch: fabrikant

fa·bri·kant <fabrikant|en> [fabrikɑnt] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski