Übersetzungen für „afslaan“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

af·slaan¹ <sloeg af, h. afgeslagen> [ɑfslan] VERB trans

1. afslaan (door slaan verdrijven; wegslaan):

afslaan

abschlagen

een aanval afslaan

einen Angriff abwehren

dreigende gevaren afslaan übtr

drohende Gefahren abwehren

iem het hoofd afslaan

jdm den Kopf abschlagen

een thermometer afslaan

ein Thermometer herunterschlagen

2. afslaan (afwijzen):

afslaan

ausschlagen

een aanbod/verzoek afslaan

ein Angebot ausschlagen/eine Bitte abschlagen

een geschenk afslaan

ein Geschenk ausschlagen

3. afslaan (doen wegspoelen):

afslaan

abtragen

de zee slaat de duinen af

das Meer trägt die Dünen ab

af·slaan² <sloeg af, i. afgeslagen> [ɑfslan] VERB intr

1. afslaan (een andere richting nemen):

afslaan

abbiegen

het links afslaand verkeer

die Linksabbieger

de fietser slaat rechts af

der Radfahrer biegt (nach) rechts ab

2. afslaan (ophouden te werken):

afslaan

aussetzen

de motor sloeg af

der Motor setzte aus

flink van zich afslaan

sich tüchtig wehren

het schip is van het anker afgeslagen

das Schiff hat sich von der Ankerkette losgerissen

Beispielsätze für afslaan

rechts afslaan

rechts abbiegen

flink van zich afslaan

sich tüchtig wehren

iem het hoofd afslaan

jdm den Kopf abschlagen

een uitnodiging aannemen/afslaan

eine Einladung annehmen/ablehnen [o. ausschlagen]

de storm afslaan

den Sturmangriff abschlagen

een aanval afslaan

einen Angriff abwehren

een thermometer afslaan

ein Thermometer herunterschlagen

dreigende gevaren afslaan übtr

drohende Gefahren abwehren

een aanbod/verzoek afslaan

ein Angebot ausschlagen/eine Bitte abschlagen

een geschenk afslaan

ein Geschenk ausschlagen

bij de splitsing rechts afslaan

an der Gabelung nach rechts abbiegen

een verzoek afslaan/inwilligen [o. toestaan ]

eine Bitte ablehnen/eine Bitte gewähren