Niederländisch » Deutsch

wan·ge·stal·te <wangestalte|n, wangestalte|s> [wɑŋɣəstɑltə] SUBST f

aan·ge·sto·ken [aŋɣəstokə(n)] ADJ (vruchten)

af·ge·stu·deer·de <afgestudeerde|n> [ɑfxəstyderdə] SUBST m en f

maan·ge·stal·te <maangestalte|n> [maŋɣəstɑltə] SUBST f

be·stu·ren <bestuurde, h. bestuurd> [bəstyrə(n)] VERB trans

toe·stu·ren <stuurde toe, h. toegestuurd> [tustyrə(n)] VERB trans

on·ge·steld [ɔŋɣəstɛlt] ADJ

2. ongesteld (onpasselijk):

on·ge·stoord [ɔŋɣəstort] ADJ

1. ongestoord (zonder storing):

2. ongestoord (ongehinderd):

3. ongestoord (zonder lastiggevallen te worden):

ang·stig1 <angstige, angstiger, angstigst> [ɑŋstəx] ADJ

2. angstig (angst verwekkend):

4. angstig (met angst gepaard gaand):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski