Niederländisch » Deutsch

voe·len3 <voelde, h. gevoeld> [vulə(n)] VERB intr

1. voelen (de genoemde indruk maken):

2. voelen (genegenheid kennen):

voe·ling [vulɪŋ] SUBST f geen Pl

voe·den1 <voedde, h. gevoed> [vudə(n)] VERB intr form (voedzaam zijn)

voe·gen1 <voegde, h. gevoegd> [vuɣə(n)] VERB trans

3. voegen (opvullen met specie):

voe·ren1 <voerde, h. gevoerd> [vurə(n)] VERB trans

1. voeren (vervoeren):

5. voeren (eten geven):

boei·end <boeiende, boeiender, boeiendst> [bujənt] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski