Übersetzungen für „anrand“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

brand <brand|en> [brɑnt] SUBST m

1. brand:

brand (vertering door vuur)

Brand m

brand (uitroep)

Feuer nt

in brand staan

in Flammen stehen

in brand raken [o. vliegen]

in Brand Akk geraten

in brand raken [o. vliegen]

Feuer fangen

de plaats van de brand

die Brandstätte

de plaats van de brand

die Brandstelle

smeulende brand

Schwelbrand m

tegen brand beveiligd

feuersicher

iem uit de brand helpen übtr

jdm aus der Klemme helfen

iem uit de brand helpen übtr

jdm aus der Patsche helfen ugs

er is brand!

es brennt!

er is brand!

Feuer!

2. brand (geval van brand):

brand

Brand m

brand

Feuer nt

brandjes maken

Brände legen

uitgestrekte brand

Flächenbrand m

uitslaande brand

Großbrand m

uitslaande brand

Großfeuer nt

3. brand (het gloeien van lichaam(sdeel)):

brand

Hitze f

uit de brand zijn übtr

gerettet sein

4. brand (ziekte):

brand

Brand m

5. brand (geestdrift, hartstocht):

brand

Feuer nt

brand form

Brand m

strand <strand|en> [strɑnt] SUBST nt

1. strand (rand van de zee):

strand

Strand m

langs het strand lopen

den Strand entlanggehen

naar het strand gaan

an den Strand gehen

naar het strand gaan

zum Strand gehen

2. strand (kustgebied):

strand

Strände Pl

bos·rand [bɔsrɑnt] SUBST m geen Pl

bosrand

Waldrand m

af·gaand [ɑfxant] ADJ

1. afgaand (naar beneden gaand):

afgaand

abfallend

afgaand

abschüssig

een afgaande weg

eine abfallende Straße

2. afgaand (minder wordend):

afgaand

abnehmend

afgaand

zurückgehend

de afgaande maan

der abnehmende Mond

een afgaande markt

ein zurückgehender Markt

het afgaand tij

die Ebbe

af·stand <afstand|en> [ɑfstɑnt] SUBST m

1. afstand (distantie):

afstand

Abstand m

afstand

Entfernung f

een afstand afleggen

eine Strecke zurücklegen

op enige afstand

in einiger Entfernung

afstand houden

Abstand halten

de wedloop op de lange afstand

der Langstreckenlauf

op twintig meter afstand

in zwanzig Meter Abstand

op twintig meter afstand

in einer Entfernung von zwanzig Metern

een raket voor middellange afstand

eine Mittelstreckenrakete

op afstand bedienen

mit Fernbedienung steuern

een auto op een afstand volgen

einem Auto in einem Abstand folgen

2. afstand übtr:

afstand

Abstand m

afstand

Distanz f

afstand nemen van een onderwerp

zu einem Thema Distanz gewinnen

iem op een afstand houden übtr

jdn auf Abstand halten

zich op een afstand houden van iem übtr

Distanz wahren gegenüber jdm

een gebeurtenis op een afstand volgen übtr

ein Ereignis aus der Entfernung verfolgen

3. afstand (het afstaan, opgeven):

afstand

Abtretung f

afstand doen van de troon

abdanken

afstand doen van zijn bezit

auf seinen Besitz verzichten

van de regering afstand doen

zurücktreten

de afstand van een erfenis

der Erbverzicht

de afstand van grond jur.

die Übereignung

arm·band <armband|en> [ɑrmbɑnt] SUBST m

1. armband (sieraad):

armband

Armband nt

2. armband (band van stof):

armband

Armbinde f

Fin·land [fɪnlɑnt] SUBST nt geen Pl

Finland

Finnland nt