Niederländisch » Deutsch

on·be·paald [ɔmbəpalt] ADJ

1. onbepaald (niet begrensd):

be·paald·heid <bepaald|heden> [bəpalthɛɪt] SUBST f

1. bepaaldheid (het onderscheiden zijn):

be·pa·len1 <bepaalde zich, h. zich bepaald> [bəpalə(n)] VERB wk ww

bepalen zich bepalen (zich beperken):

be·paal·de·lijk [bəpaldələk] ADV

be·pak·ken <bepakte, h. bepakt> [bəpɑkə(n)] VERB trans

be·pa·ling <bepaling|en> [bəpalɪŋ] SUBST f

1. bepaling (omschrijving):

2. bepaling (voorschrift):

Verfügung f form

4. bepaling (vaststelling):

be·pra·ten <bepraatte, h. bepraat> [bəpratə(n)] VERB trans

we·relds <wereldse, wereldser, meest werelds> [werəlts] ADJ

2. werelds (mondain):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski