Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „bevatting“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

her·vat·ting: Nomen
be·vat·ten: Verb
be·val·ling: Nomen
op·vat·ting: Nomen
be·zet·ting: Nomen
be·zit·ting: Nomen
mis·vat·ting: Nomen
be·smet·ting: Nomen
be·spot·ting: Nomen
ver·vet·ting: Nomen
sa·men·vat·ting: Nomen
be·val·lig: Adjektiv und Adverb
af·mat·ting: Nomen
schat·ting: Nomen
be·vruch·ting: Nomen
bij·zet·ting: Nomen
be·val·len: Verb
be·van·gen: Verb
af·zet·ting: Nomen
schut·ting: Nomen

Meintest du vielleicht: hervatting , bezitting , bezetting , opvatting , bevalling , bevatten , vervetting , bespotting , besmetting , misvatting , schatting , afmatting , bevallig , samenvatting , bevruchting , bijzetting , schutting , afzetting , bevangen , bevallen , uitspatting , ontzetting , uitzetting , uitputting und bevattingsvermogen

her·vat·ting <hervatting|en> [hɛrvɑtɪŋ] SUBST f

Wiederaufnahme f

be·vat·ten <bevatte, h. bevat> [bəvɑtə(n)] VERB trans

1. bevatten (inhouden):

10 liter kunnen bevatten

10 Liter fassen

2. bevatten:

bevatten (begrijpen)

bevatten (doorgronden)

be·val·ling <bevalling|en> [bəvɑlɪŋ] SUBST f

Geburt f

bevalling (verlossing)

een ontijdige bevalling

eine Frühgeburt

op·vat·ting <opvatting|en> [ɔpfɑtɪŋ] SUBST f

Meinung f

Ansicht f

een achterhaalde opvatting

eine überholte Vorstellung

naar mijn opvatting

meiner Ansicht nach

naar mijn opvatting

nach meinem Dafürhalten

ruim van opvatting zijn

großzügig denken

een verkeerde opvatting (uitleg)

eine falsche Deutung

be·zet·ting <bezetting|en> [bəzɛtɪŋ] SUBST f

1. bezetting (het bezetten, bezet zijn):

2. bezetting (een gebied, troepen):

3. bezetting (manschappen):

4. bezetting muz. (toneel):

de personele bezetting

die personelle Besetzung

de personele bezetting

die Personalbesetzung

be·zit·ting <bezitting|en> [bəzɪtɪŋ] SUBST f

Besitz m

Besitzung f form

mis·vat·ting <misvatting|en> [mɪsfɑtɪŋ] SUBST f

Irrtum m

Missverständnis nt

be·smet·ting <besmetting|en> [bəsmɛtɪŋ] SUBST f

het gevaar voor besmetting is nu geweken

die Infektionsgefahr ist vorbei

radioactieve besmetting

radioaktive Verseuchung f

be·spot·ting <bespotting|en> [bəspɔtɪŋ] SUBST f

bespotting (sterker)

ver·vet·ting <vervetting|en> [vərvɛtɪŋ] SUBST f

1. vervetting (afzetting van vet):

Fettablagerung f

2. vervetting (het in vet overgaan):

sa·men·vat·ting <samenvatting|en> [samə(n)vɑtɪŋ] SUBST f

samenvatting

Zusammenfassung f

be·val·lig <bevallige, bevalliger, bevalligst> [bəvɑləx] ADJ

af·mat·ting <afmatting|en> [ɑfmɑtɪŋ] SUBST f

schat·ting <schatting|en> [sxɑtɪŋ] SUBST f

1. schatting:

schatting (raming)

schatting (geldswaarde)

schatting (geldswaarde)

Taxation f fachspr

schatting (geldswaarde)

schatting (m.b.t. te maken (on)kosten)

Veranschlagung f

schatting (ruwe schatting)

schatting (opgestelde kostenraming) econ.

een globale schatting

eine globale Schätzung

een schatting maken van de onkosten

die Unkosten schätzen [o. veranschlagen]

naar schatting

schätzungsweise

volgens een schatting

nach einer Schätzung

2. schatting:

schatting (waardering)

Wertschätzung f

schatting (mening)

Einschätzung f

3. schatting gesch. (belasting):

Tribut m

be·vruch·ting <bevruchting|en> [bəvrʏxtɪŋ] SUBST f

bevruchting

bevruchting (dieren)

bij·zet·ting <bijzetting|en> [bɛɪzɛtɪŋ] SUBST f

be·val·len <beviel, i. bevallen> [bəvɑlə(n)] VERB intr

1. bevallen:

bevallen (baren: zonder voorzetselvoorwerp)

bevallen (baren: met voorzetselvoorwerp)

gebären +Akk

zij is gisteren bevallen

sie hat gestern entbunden

zij is van een dochter bevallen

sie hat eine Tochter geboren

2. bevallen (aanstaan):

gefallen +Dat

hoe is het u bevallen?

wie hat es Ihnen gefallen?

be·van·gen <beving, h. bevangen> [bəvɑŋə(n)] VERB trans

van kou bevangen

von der Kälte benommen

af·zet·ting <afzetting|en> [ɑfsɛtɪŋ] SUBST f

1. afzetting (amputatie):

2. afzetting (ontslag):

3. afzetting (het neerslaan; bezinksel):

4. afzetting:

afzetting (omheining)

afzetting (omheining)

Sperre f

afzetting (afrastering)

schut·ting <schutting|en> [sxʏtɪŋ] SUBST f

schutting (omheining)

Zaun m

schutting (van latten)

schutting (van latten)

schutting (bouwprojecten)

Bauzaun m

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski