Übersetzungen für „bijenhoudster“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

bij·en·hou·der <bijenhouder|s> [bɛiə(n)hɑudər] SUBST m

bijenhouder

Imker m

bijenhouder

Bienenzüchter m

boek·houd·ster SUBST f

boekhoudster weibliche Form von boekhouder

Siehe auch: boekhouder

boek·hou·der <boekhouder|s> [bukhɑudər] SUBST m

boekhouder

Buchhalter m

ti·tel·houd·ster <titelhoudster|s> [titəlhɑutstər] SUBST f

titelhoudster weibliche Form von titelhouder

Siehe auch: titelhouder

ti·tel·hou·der <titelhouder|s> [titəlhɑudər] SUBST m

titelhouder

Titelträger m

bij·een·hou·den <hield bijeen, h. bijeengehouden> [bɛɪenhɑudə(n)] VERB trans

bijeenhouden

zusammenhalten

bijeenhouden

beisammenhalten

vee·houd·ster SUBST f

veehoudster weibliche Form von veehouder

Siehe auch: veehouder

vee·hou·der <veehouder|s> [vehɑudər] SUBST m

veehouder

Viehhalter m

ho·tel·houd·ster SUBST f

hotelhoudster weibliche Form von hotelhouder

Siehe auch: hotelhouder

ho·tel·hou·der <hotelhouder|s> [hotɛlhɑudər] SUBST m

hotelhouder

Hotelier m

hotelhouder

Hotelbesitzer m

pluim·vee·houd·ster SUBST f

pluimveehoudster weibliche Form von pluimveehouder

Siehe auch: pluimveehouder

pluim·vee·hou·der <pluimveehouder|s> [plœymvehɑudər] SUBST m

pluimveehouder

Geflügelzüchter m

houd·ster <houdster|s> [hɑutstər] SUBST f

houdster weibliche Form von houder

Siehe auch: houder

hou·der <houder|s> [hɑudər] SUBST m

1. houder:

houder (bezitter, beheerder)

Inhaber m

houder (van prijs, titel)

Träger m

houder (van auto)

Besitzer m

houder (exploitant)

Betreiber m

houder (van dieren)

Halter m

de houder van een bank van lening

der Inhaber eines Leihhauses

de houder van een cheque

der Scheckinhaber

de houder van een paspoort

der Inhaber eines Passes

2. houder (iem die bijhoudt):

houder

Führer m

de houder van een dagboek

der Führer eines Tagebuchs

de houder van het kasboek econ.

der Kassenbuchführer

3. houder (om iets in te bewaren):

houder

Behälter m

4. houder (om iets mee vast te klemmen):

houder

Halter m

kas·houd·ster SUBST f

kashoudster weibliche Form von kassier

Siehe auch: kassier

kas·sier <kassier|s> [kɑsir] SUBST m

kassier

Kassierer m

pas·houd·ster SUBST f

pashoudster weibliche Form von pashouder

Siehe auch: pashouder

pas·hou·der <pashouder|s> [pɑshɑudər] SUBST m

pashouder

Passinhaber m

huis·houd·ster <huishoudster|s> [hœyshɑutstər] SUBST f

huishoudster

Haushälterin f

huishoudster (grote huishouding)

Wirtschafterin f