Niederländisch » Deutsch

ap·pel·sien <appelsien|en> [ɑpəlsin] SUBST f belg ugs

kop·pe·ling <koppeling|en> [kɔpəlɪŋ] SUBST f

1. koppeling (inrichting die beweegkracht overbrengt):

3. koppeling (verbinding):

4. koppeling (relatie, verhouding):

Kopp(e)lung f

5. koppeling (het verenigen tot paren, liefdesrelatie):

kop·pe·len <koppelde, h. gekoppeld> [kɔpələ(n)] VERB trans

2. koppelen (een relatie leggen tussen):

3. koppelen (liefdesrelatie tot stand brengen):

stop·pe·lig [stɔpələx] ADJ

1. stoppelig:

Stoppel-

2. stoppelig (met stoppels: gezicht):

as·kop·pe·ling <askoppeling|en> [ɑskɔpəlɪŋ] SUBST f

kop·pel·te·ken <koppelteken|s> [kɔpəltekə(n)] SUBST nt

1. koppelteken taalk.:

2. koppelteken muz.:

dop·pen <dopte, h. gedopt> [dɔpə(n)] VERB trans

ap·pel·sap [ɑpəlsɑp] SUBST nt geen Pl

kop·pe·laar <koppelaar|s> [kɔpəlar] SUBST m

1. koppelaar (relaties):

2. koppelaar (ontucht):

kop·pe·la·rij <koppelarij|en> [kɔpəlarɛi] SUBST f

1. koppelarij (relaties):

2. koppelarij (ontucht):

kop·pel·baas <koppel|bazen> [kɔpəlbas] SUBST m

do·ping [dopɪŋ] SUBST f geen Pl

1. doping (het toedienen):

Doping nt

2. doping (geval van toediening):

Doping nt

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski