Übersetzungen für „eisernen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ei·se·res <eiseres|sen> [ɛɪsərɛs] SUBST f

eiseres weibliche Form von eiser

Siehe auch: eiser

ei·ser <eiser|s> [ɛisər] SUBST m

1. eiser (iem die iets eist):

eiser

Forderer m

2. eiser jur.:

eiser

Kläger m

ei·ser <eiser|s> [ɛisər] SUBST m

1. eiser (iem die iets eist):

eiser

Forderer m

2. eiser jur.:

eiser

Kläger m

ei·sen <eiste, h. geëist> [ɛisə(n)] VERB trans

1. eisen (verlangen):

eisen

fordern

eisen

verlangen

gehoorzaamheid eisen

Gehorsam fordern [o. verlangen]

iets van iem eisen

etw von jdm fordern

te veel eisen van iem

von jdm zu viel verlangen

te veel eisen van iem

jdn überfordern

2. eisen jur.:

eisen

beantragen

het Openbaar Ministerie eiste drie jaren

der Staatsanwalt beantragte drei Jahre

3. eisen (tot voorwaarde hebben):

eisen

(er)fordern

dat eist overleg

das erfordert Überlegung

fri·se·ren <friseerde, h. gefriseerd> [frizerə(n)] VERB trans

friseren

krausen

friseren (licht)

kräuseln

los·tor·nen <tornde los, h. losgetornd> [lɔstɔrnə(n)] VERB trans

lostornen

lostrennen

lostornen (naad)

auftrennen

ad·vi·se·ren <adviseerde, h. geadviseerd> [ɑtfizerə(n)] VERB trans

1. adviseren:

adviseren ((iets) als advies geven)

beraten

adviseren ((iets) als advies geven)

raten zu

adviseren (aanbevelen)

empfehlen

de arts adviseerde een nieuwe behandeling

der Arzt riet zu einer neuen Behandlung

ik zou u adviseren dat niet te doen

ich würde Ihnen nicht dazu raten

een adviserende functie/stem

eine beratende Tätigkeit/Stimme

2. adviseren econ.:

adviseren

avisieren

io·ni·se·ren <ioniseerde, h. geïoniseerd> [ijonizerə(n)] VERB trans

ioniseren

ionisieren

om·tur·nen <turnde om, h. omgeturnd> [ɔmtʏrnə(n)] VERB trans

omturnen

umkrempeln ugs

de maatschappij omturnen

die Gesellschaft umkrempeln

op·tor·nen <tornde op, i. opgetornd> [ɔptɔrnə(n)] VERB intr

1. optornen (tegen; met moeite ergens tegenin gaan):

optornen

ankämpfen gegen

2. optornen (schepen):

optornen

≈ verankert liegen

ei·sprong [ɛisprɔŋ] SUBST m geen Pl

eisprong

Eisprung m

tor·nen¹ <tornde, h. getornd> [tɔrnə(n)] VERB trans (losmaken)

tornen

auftrennen

tornen

auseinandertrennen

kar·nen <karnde, h. gekarnd> [kɑrnə(n)] VERB trans

karnen

buttern

tur·nen <turnde, h. geturnd> [tʏrnə(n)] VERB intr

turnen

turnen

het vrije turnen

das Bodenturnen

door·nen [dornə(n)] ADJ

doornen

dornig

doornen

Dornen-

mo·der·ni·se·ren <moderniseerde, h. gemoderniseerd> [modɛrnizerə(n)] VERB trans

moderniseren

modernisieren

in·ter·net [ɪntərnɛt] SUBST nt geen Pl

internet

Internet nt

op [o. over] (het) internet surfen

im Internet surfen

gei·ser <geiser|s> [ɣɛizər] SUBST m

1. geiser (waterverwarmingstoestel):

geiser

Durchlauferhitzer m

2. geiser (warme springbron):

geiser

Geysir m

geiser

Geiser m