Übersetzungen für „elt“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

eelt [elt] SUBST nt geen Pl

eelt

Hornhaut f

eelt

Schwiele f meist Pl

eelt op zijn ziel hebben

abgebrüht sein

elf¹ <elven> [ɛlf] SUBST f (cijferteken)

elf

Elf f

elk [ɛlk] PRON unbest Pron

1. elk:

elk (zelfstandig; ieder uit een beperkt aantal)

jede(r, s)

elk (in combinatie met een genoemd aantal)

je

elk van hen/van die dingen

jeder von ihnen/jedes davon

van elk tien meter/euro

zu je zehn Meter(n)/Euro

elk het zijne Sprichw

jedem das Seine [o. seine]

2. elk (zelfstandig; ieder(een)):

elk

jeder(mann)

er is daar voor elk wat wils

es gibt dort für jeden etw

3. elk attr:

elk

jede(r, s)

ze kunnen elk ogenblik komen

sie können jeden Augenblick kommen

els¹ <elzen> [ɛls] SUBST f (gebogen priem)

els

Ahle f

alt <alt|en> [ɑlt] SUBST f

1. alt (stem):

alt

Alt m

alt

Altstimme f

2. alt (altviool):

alt

Bratsche f