Niederländisch » Deutsch

en·te·ren <enterde, h. geënterd> [ɛntərə(n)] VERB trans scheepv.

er·ge·ren1 <ergerde, h. geërgerd> [ɛrɣərə(n)] VERB trans (aanstoot geven)

en·ga·ge·ren1 <engageerde, h. geëngageerd> [ɑŋɡaʒerə(n)] VERB trans (aan zijn dienst verbinden)

en·gerd <engerd|s> [ɛŋərt] SUBST m

age·ren <ageerde, h. geageerd> [aɣerə(n)] VERB intr

re·ge·ren2 <regeerde, h. geregeerd> [rəɣerə(n)] VERB intr

ˈle·ge·ren <legerde, h. gelegerd> [leɣərə(n)] VERB trans

lo·ge·ren2 <logeerde, h./i. gelogeerd> [loʒerə(n)] VERB intr (tijdelijk zijn intrek nemen)

vi·ge·ren <vigeerde, h. gevigeerd> [viɣerə(n)] VERB intr

be·ge·ren <begeerde, h. begeerd> [bəɣerə(n)] VERB trans

ge·ne·ren1 <geneerde zich, h. zich gegeneerd> [ʒənerə(n)] VERB wk ww

generen zich generen (schamen):

en·ger·ling <engerling|en> [ɛŋərlɪŋ] SUBST m

eng·te <engte|n, engte|s> [ɛŋtə] SUBST f

1. engte (nauwe doorgang):

Enge f

2. engte (omstandigheid, eigenschap):

Enge f

ore·ren <oreerde, h. georeerd> [orerə(n)] VERB intr

1. oreren (redevoering houden):

2. oreren scherzh:

le·ren1 [lerə(n)] ADJ attr

de·ren <deerde, h. gedeerd> [derə(n)] VERB intr

2. deren (verdriet doen):

wat deert u?

3. deren (medelijden inboezemen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski