Niederländisch » Deutsch

ge·denk·te·ken <gedenkteken|s, gedenkteken|en> [ɣədɛŋktekə(n)] SUBST nt

sek·te <sekte|n, sekte|s> [sɛktə] SUBST f

ge·schenk·bon <geschenkbon|nen> [ɣəsxɛŋɡbɔn] SUBST m

ge·se·ling <geseling|en> [ɣesəlɪŋ] SUBST f ook übtr

ge·sel·roe·de <geselroede|n> [ɣesəlrudə] SUBST f

1. geselroede (tuchtroede):

Rute f

2. geselroede übtr:

ge·sel <gesel|s, gesel|en> [ɣesəl] SUBST m

1. gesel (strafwerktuig):

2. gesel übtr:

Plage f

3. gesel biol.:

ge·se·len <geselde, h. gegeseld> [ɣesələ(n)] VERB trans

be·denk·tijd <bedenktijd|en> [bədɛŋktɛit] SUBST m

sterk·te <sterkte|n, sterkte|s> [stɛrktə] SUBST f

1. sterkte (vermogen om kracht te ontwikkelen):

2. sterkte (kracht om smart, leed te dragen):

Kraft f

3. sterkte (weerstandsvermogen):

4. sterkte (intensiteit):

6. sterkte (talrijkheid):

vis·ak·te <visakte|n, visakte|s> [vɪsɑktə] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski