Übersetzungen für „getreuzeld“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

treu·zel SUBST f

treuzel → treuzelaar

Siehe auch: treuzelaar

treu·ze·laar <treuzelaar|s> [trøzəlar] SUBST m

treuzelaar

Trödler m ugs

treuzelaar (man)

Trödelfritze m ugs

treuzelaar (vrouw)

Trödelliese f ugs

ge·trei·ter [ɣətrɛɪtər] SUBST nt geen Pl

getreiter

Piesackerei f ugs

ge·trouwd [ɣətrɑut] ADJ

getrouwd

verheiratet

getrouwd

vermählt form

zo zijn we niet getrouwd übtr

so haben wir nicht gewettet ugs

ge·trou·we <getrouwe|n> [ɣətrɑuwə] SUBST m en f

getrouwe

Getreue(r) f(m)

treu·ze·len <treuzelde, h. getreuzeld> [trøzələ(n)] VERB intr

treuzelen

trödeln ugs

treuzelen

bummeln ugs

ge·ti·teld [ɣətitəlt, ɣətɪtəlt] ADJ

1. getiteld (boekwezen):

getiteld

mit dem Titel

getiteld

betitelt

een roman, getiteld Akbar

ein Roman mit dem Titel ‘Akbar’

2. getiteld (een titel voerend):

getiteld

einen Titel führend

be·treu·ren <betreurde, h. betreurd> [bətrørə(n)] VERB trans

1. betreuren (spijt, droefheid voelen over):

betreuren

bedauern

2. betreuren (het verlies, gemis van iem, iets):

betreuren

bedauern

betreuren

beklagen

er zijn drie slachtoffers te betreuren

es sind drei Opfer zu beklagen

reu·zel <reuzel|s> [røzəl] SUBST m

1. reuzel (vetweefsel):

reuzel

Nierenfett nt

2. reuzel (vet):

reuzel

Schmalz nt

reuzel

Schweineschmalz nt