Niederländisch » Deutsch

gros·sier <grossier|s> [ɣrɔsir] SUBST m

groe·pe·ren1 <groepeerde, h. gegroepeerd> [ɣruperə(n)] VERB trans (rangschikken)

dres·se·ren <dresseerde, h. gedresseerd> [drɛserə(n)] VERB trans

adres·se·ren1 <adresseerde, h. geadresseerd> [adrɛserə(n)] VERB trans (van een adres voorzien)

gros·siers·prijs <grossiers|prijzen> [ɣrɔsirsprɛɪs] SUBST m

mas·se·ren <masseerde, h. gemasseerd> [mɑserə(n)] VERB trans

pas·se·ren1 <passeerde, h. gepasseerd> [pɑserə(n)] VERB trans

bles·se·ren <blesseerde, h. geblesseerd> [blɛserə(n)] VERB trans

klas·se·ren1 <klasseerde zich, h. zich geklasseerd> [klɑserə(n)] VERB wk ww

klasseren zich klasseren SPORT:

mous·se·ren <mousseerde, h. gemousseerd> [muserə(n)] VERB intr

car·ros·se·rie <carrosserie|ën> [kɑrɔsəri] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski