Niederländisch » Deutsch

grij·pen1 <greep, h. gegrepen> [ɣrɛipə(n)] VERB intr (een grijpende beweging maken)

in·grij·pend <ingrijpende, ingrijpender, ingrijpendst> [ɪŋɣrɛipənt] ADJ

be·grij·pend [bəɣrɛipənt] ADJ

roe·pen·de <roepende|n> [rupəndə] SUBST m

grij·per <grijper|s> [ɣrɛipər] SUBST m

1. grijper (deel van een werktuig):

aan·grij·pend <aangrijpende, aangrijpender, aangrijpendst> [aŋɣrɛipənt] ADJ

grijp·vo·gel <grijpvogel|s> [ɣrɛɪpfoɣəl] SUBST m

1. grijpvogel (griffioen):

Greif m

2. grijpvogel (hebzuchtig persoon):

Geizhals m abw
Geizkragen m abw
Knauser m abw ugs

grijp·baar [ɣrɛibar] ADJ

1. grijpbaar (te pakken):

2. grijpbaar (te begrijpen):

grijn·zen <grijnsde, h. gegrijnsd> [ɣrɛinzə(n)] VERB intr

grijs·heid <grijs|heden> [ɣrɛɪshɛɪt] SUBST f

1. grijsheid (het grijs zijn):

2. grijsheid (hoge ouderdom):

be·grij·pen <begreep, h. begrepen> [bəɣrɛipə(n)] VERB trans

1. begrijpen (met het verstand bevatten):

in·grij·pen <greep in, h. ingegrepen> [ɪŋɣrɛipə(n)] VERB intr

3. ingrijpen techn. (in elkaar grijpen):

greifen in +Akk

grijp <grijp|en> [ɣrɛɪp] SUBST m

2. grijp (vogel):

Greif m

3. grijp (vrek):

Geizhals m abw
Geizkragen m abw
Knauser m abw ugs

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski