Übersetzungen für „hindrücken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

in·druk·ken <drukte in, h. ingedrukt> [ɪndrʏkə(n)] VERB trans

1. indrukken (verbrijzelen, induwen):

indrukken

eindrücken

2. indrukken (door drukken als vorm achterlaten):

indrukken

eindrücken

3. indrukken (door drukken naar binnen brengen):

indrukken

drücken auf +Akk

het gaspedaal indrukken

aufs Gas(pedal) treten

een knop indrukken

(auf) einen Knopf drücken

in·drui·sen <druiste in, i. ingedruist> [ɪndrœysə(n)] VERB intr

indruisen

widersprechen +Dat

indruisen

zuwiderlaufen +Dat

indruisend tegen de wet

gesetzwidrig

dat druist in tegen de goede smaak

das widerspricht dem guten Geschmack

in·drup·pen VERB trans

indruppen → indruppelen

Siehe auch: indruppelen

in·drup·pe·len <druppelde in, h. ingedruppeld> [ɪndrʏpələ(n)] VERB trans

indruppelen

einträufeln in +Akk

het oog indruppelen med.

(Augentopfen) ins Auge träufeln

aan·druk·ken <drukte aan, h. aangedrukt> [andrʏkə(n)] VERB trans

aandrukken

andrücken

hin·de·ren <hinderde, h. gehinderd> [hɪndərə(n)] VERB trans

hinderen

(be)hindern

hinderen (storen)

stören

hinderen (sterker)

ärgern

o, dat hindert niet

oh, das macht nichts

de tegenstander opzettelijk hinderen SPORT

den Gegner absichtlich behindern

het gepraat hindert de zieke

das Gerede stört den Kranken

hin·ken <hinkte, h. gehinkt> [hɪŋkə(n)] VERB intr

hinken

hinken

hinken (van dieren)

lahmen

op twee gedachten hinken übtr

schwanken

hin·ni·ken <hinnikte, h. gehinnikt> [hɪnəkə(n)] VERB intr

hinniken

wiehern