Niederländisch » Deutsch

hoofd·kus·sen <hoofdkussen|s> [hoftkʏsə(n)] SUBST nt

oor·kus·sen <oorkussen|s> [orkʏsə(n)] SUBST nt

hier·tus·sen [hirtʏsə(n)] ADV

stoot·kus·sen <stootkussen|s> [stotkʏsə(n)] SUBST nt

1. stootkussen SPORT (buffer):

2. stootkussen (treinen):

Puffer m

3. stootkussen scheepv.:

Fender m

in·tus·sen [ɪntʏsə(n)] ADV

uit·blus·sen1 <bluste uit, h. uitgeblust> [œydblʏsə(n)] VERB trans (doven)

waar·tus·sen [wartʏsə(n)] ADV

1. waartussen (vragend):

2. waartussen (betrekkelijk):

zwischen +Dat o Akk

3. waartussen (onbepaald):

op·dis·sen <diste op, h. opgedist> [ɔbdɪsə(n)] VERB trans

op·los·sen2 <loste op, h. opgelost> [ɔplɔsə(n)] VERB trans

1. oplossen (het gevraagde uit de gegevens afleiden):

2. oplossen (tot een bevredigend einde brengen):

op·pas·sen <paste op, h. opgepast> [ɔpɑsə(n)] VERB intr

2. oppassen (babysitten, verzorgen):

3. oppassen (acht geven):

op·vis·sen <viste op, h. opgevist> [ɔpfɪsə(n)] VERB trans

1. opvissen (uit het water halen):

2. opvissen übtr (tevoorschijn brengen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski