Niederländisch » Deutsch

in·du·stri·eel1 <indu|striëlen> [ɪndystrijel] SUBST m

in·dif·fe·rent [ɪndɪfərɛnt] ADJ

in·du·stri·a·li·se·ren <industrialiseerde, h. geïndustrialiseerd> [ɪndystrijalizerə(n)] VERB trans

in·du·strie·ter·rein <industrieterrein|en> [ɪndystritɛrɛin] SUBST nt

in·du·strie·bond <industriebond|en> [ɪndystribɔnt] SUBST m

in·dut·ten <dutte in, i. ingedut> [ɪndʏtə(n)] VERB intr

in·dus·trie·park <industriepark|en> [ɪndʏstripɑrək] SUBST nt

in·du·strie·ge·bied <industriegebied|en> [ɪndystriɣəbit] SUBST nt

in·du·strie <industrie|ën> [ɪndystri] SUBST f

in·dus·trie·com·plex <industriecomplex|en> [ɪndʏstrikɔmplɛks] SUBST nt

va·rië·ren1 <varieerde, h. gevarieerd> [varijerə(n)] VERB trans ook muz.

sa·la·rië·ren <salarieerde, h. gesalarieerd> [salarijerə(n)] VERB trans

2. salariëren (salaris verbinden aan):

li·nië·ren <linieerde, h. gelinieerd> [linijerə(n)] VERB trans

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski