Niederländisch » Deutsch

los·sprin·gen <sprong los, i. losgesprongen> [lɔsprɪŋə(n)] VERB intr

los·scheu·ren <scheurde los, h. losgescheurd> [lɔsxørə(n)] VERB trans

los·han·gen <hing los, h. losgehangen> [lɔshɑŋə(n)] VERB intr

1. loshangen (niet goed vastzitten):

2. loshangen (vrij hangen):

op·bren·gen <bracht op, h. opgebracht> [ɔbrɛŋə(n)] VERB trans

2. opbrengen (als gevangene ergens heen brengen):

5. opbrengen (bedekken met):

om·bren·gen <bracht om, h. omgebracht> [ɔmbrɛŋə(n)] VERB trans

1. ombrengen (vermoorden):

2. ombrengen (rondbrengen):

3. ombrengen (tijd):

los·schroe·ven <schroefde los, h. losgeschroefd> [lɔsxruvə(n)] VERB trans

drin·gend <dringende, dringender, dringendst> [drɪŋənt] ADJ (urgent; met aandrang)

in·drin·gend <indringende, indringender, indringendst> [ɪndrɪŋənt] ADJ

2. indringend (opdringerig):

on·sa·men·han·gend [ɔnsamə(n)hɑŋənt] ADJ

plaats·ver·van·gend [platsfərvɑŋənt] ADJ

in·bren·gen <bracht in, h. ingebracht> [ɪmbrɛŋə(n)] VERB trans

1. inbrengen (naar binnen brengen):

2. inbrengen (inleggen):

3. inbrengen (afstaan voor de handelszaak):

4. inbrengen (meebrengen in een huwelijk):

drei·gend [drɛiɣənt] ADJ

1. dreigend (dreiging uitdrukkend):

2. dreigend (op het punt staande te gebeuren):

on·deu·gend <ondeugende, ondeugender, ondeugendst> [ɔndøɣənt] ADJ

1. ondeugend (brutaal, stout):

3. ondeugend (pikant):

aan·bren·gen <bracht aan, h. aangebracht> [ambrɛŋə(n)] VERB trans

5. aanbrengen (meebrengen in het huwelijk):

bij·bren·gen <bracht bij, h. bijgebracht> [bɛibrɛŋə(n)] VERB trans

1. bijbrengen (leren):

2. bijbrengen (weer tot bewustzijn brengen):

mee·bren·gen <bracht mee, h. meegebracht> [mebrɛŋə(n)] VERB trans

1. meebrengen (met zich brengen):

2. meebrengen (van nature vertonen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski