Übersetzungen für „mharig“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ha·rig [harəx] ADJ

harig

behaart

harig

haarig

ka·rig <karige, kariger, karigst> [karəx] ADJ

1. karig (gierig):

karig

karg

karig

sparsam

karig zijn met woorden

wortkarg sein

2. karig (schraal):

karig

karg

karig

spärlich

karig bedeeld zijn

nicht reich gesegnet sein mit +Dat

een karig loon

ein karger [o. spärlicher] Lohn

een karige oogst

eine magere Ernte

karige gegevens

dürftige Angaben

ja·rig [jarəx] ADJ (zijn verjaardag vierend)

(als dat gebeurt) dan ben je nog niet jarig ugs (volgt straf)

(wenn das geschieht,) dann blüht dir was

(als dat gebeurt) dan ben je nog niet jarig (zit je flink in de problemen)

(wenn das geschieht,) kannst du dich auf was gefasst machen

de jarige Job

das Geburtstagskind

jarig zijn

Geburtstag haben

ho·rig [horəx] ADJ ook gesch.

horig

hörig