Niederländisch » Deutsch

aan·stor·men <stormde aan, i. aangestormd> [anstɔrmə(n)] VERB intr

nacht·zoen SUBST m

nachtzoen → nachtkus

Siehe auch: nachtkus

nacht·kus <nachtkus|sen> [nɑxtkʏs] SUBST m

nacht·crè·me <nachtcrème|s> [nɑxtkrɛːm] SUBST f

om·vor·men <vormde om, h. omgevormd> [ɔmvɔrmə(n)] VERB trans

be·stor·men <bestormde, h. bestormd> [bəstɔrmə(n)] VERB trans

1. bestormen (storm lopen op):

2. bestormen übtr:

3. bestormen (overladen):

her·vor·men <hervormde, h. hervormd> [hɛrvɔrmə(n)] VERB trans

2. hervormen (tot een betere staat brengen):

in·stor·men <stormde in, i. ingestormd> [ɪnstɔrmə(n)] VERB intr

mis·vor·men <misvormde, h. misvormd> [mɪsfɔrmə(n)] VERB trans

ver·vor·men1 <vervormde, i. vervormd> [vərvɔrmə(n)] VERB intr

2. vervormen (afwijkend klinken):

nacht·pon <nachtpon|nen> [nɑxtpɔn] SUBST m

nacht·dier <nachtdier|en> [nɑɣdir] SUBST nt

nacht·hemd <nachthemd|en> [nɑxthɛmt] SUBST nt

nacht·ja·pon <nachtjapon|nen> [nɑxtjapɔn] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski