Übersetzungen für „nagooien“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

af·gooi·en <gooide af, h. afgegooid> [ɑfxojə(n)] VERB trans

afgooien

hinunterwerfen

afgooien (haastig afdoen)

abwerfen

de jas afgooien

den Mantel abwerfen

iem de trap afgooien

jdn die Treppe hinunterwerfen

het paard gooide hem af

das Pferd warf ihn ab

bij het balspel werd zij afgegooid

beim Ballspiel wurde sie abgeworfen

in·gooi·en¹ <gooide in, h. ingegooid> [ɪŋɣojə(n)] VERB intr SPORT

ingooien

einwerfen

om·gooi·en <gooide om, h. omgegooid> [ɔmɣojə(n)] VERB trans

1. omgooien (omverwerpen):

omgooien

umwerfen

omgooien

umkippen

2. omgooien (vlug omwenden):

omgooien

umwenden

omgooien

herumwerfen

3. omgooien ugs (kleding):

omgooien

umwerfen

een stola omgooien

sich Dat eine Stola umwerfen

4. omgooien ugs (veranderen):

omgooien

umwerfen

de plannen omgooien

die Pläne umwerfen

op·gooi·en <gooide op, h. opgegooid> [ɔpxojə(n)] VERB trans (omhooggooien)

opgooien

aufwerfen

opgooien

hochwerfen

een aas opgooien SPORT

ein Ass ausspielen

gooi·en <gooide, h. gegooid> [ɣojə(n)] VERB trans

gooien

werfen

gooien

schmeißen ugs

(een bedrag) ertegenaan gooien

Geld für etw Akk lockermachen

iem eruit gooien (verwijderen)

jdn rausschmeißen ugs

iem eruit gooien (ontslaan)

jdn vor die Tür setzen ugs

met de deur gooien (dichtslaan)

die Tür zuknallen

om iets gooien (dobbelen)

um etw Akk würfeln

sneeuwballen gooien

Schneebälle werfen

iets van zich af gooien

etw von sich abschütteln

hij heeft twee zessen gegooid

er hat zweimal die Sechs gewürfelt