Übersetzungen für „afdoen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

af·doen <deed af, h. afgedaan> [ɑvdun] VERB trans

1. afdoen:

afdoen (afleggen)

ablegen

afdoen (hoofddeksel)

abnehmen

zijn ceintuur afdoen

den Gürtel ablegen

2. afdoen (wegnemen):

afdoen

abnehmen

zijn armoede deed niets af aan zijn waardigheid übtr

seine Armut änderte nichts an seiner Würde

iets van de prijs afdoen

etw vom Preis nachlassen

dat doet er niets toe of af

das ändert nichts an der Sache

3. afdoen (schoonmaken):

afdoen

abwischen

meubelen afdoen

Möbel abstauben

4. afdoen (ten einde brengen):

afdoen

erledigen

iets als onzin afdoen

etw als Blödsinn abtun

iets afdoen met een lachertje

etw mit einem Lächeln abtun

van afdoen houden

≈ etw gern zügig erledigen

een afgedane zaak

eine abgeschlossene Sache

afgedaan hebben (zaken)

ausgedient haben

afgedaan hebben (personen)

zum alten Eisen gehören

afgedaan hebben (vertrouwen)

bei jdm verspielt haben

5. afdoen (betalen):

afdoen

abtragen

de helft van een schuld afdoen

die Hälfte einer Schuld abtragen

een zaak afdoen

≈ eine Forderung erfüllen

voor mij heeft hij afgedaan übtr

wir sind fertig miteinander

voor mij heeft hij afgedaan ugs

er ist für mich abgetan

6. afdoen (beslissen):

afdoen

entscheiden

Beispielsätze für afdoen

meubelen afdoen

Möbel abstauben

iets als onzin afdoen

etw als Blödsinn abtun

een rekening schrijven/afdoen

eine Rechnung ausstellen/bezahlen

zijn ceintuur afdoen

den Gürtel ablegen

een zaak afdoen

≈ eine Forderung erfüllen

van afdoen houden

≈ etw gern zügig erledigen

het tuig aandoen/afdoen

anschirren/abschirren

iets van de prijs afdoen

etw vom Preis nachlassen

iets afdoen met een lachertje

etw mit einem Lächeln abtun

een schuld afdoen/kwijten/vereffenen

eine Schuld abzahlen/abtragen/begleichen

de helft van een schuld afdoen

die Hälfte einer Schuld abtragen