Niederländisch » Deutsch

her·vor·mer <hervormer|s> [hɛrvɔrmər] SUBST m

ver·vol·ger <vervolger|s> [vərvɔlɣər] SUBST m

ner·vo·si·teit [nɛrvozitɛit] SUBST f geen Pl

ver·volg·se·rie <vervolgserie|s> [vərvɔləxseri] SUBST f

her·vor·men <hervormde, h. hervormd> [hɛrvɔrmə(n)] VERB trans

2. hervormen (tot een betere staat brengen):

on·der·voed [ɔndərvut] ADJ

ver·voe·gen1 <vervoegde zich, h. zich vervoegd> [vərvuɣə(n)] VERB wk ww

vervoegen zich vervoegen (zich begeven naar):

ver·vol·gen <vervolgde, h. vervolgd> [vərvɔlɣə(n)] VERB trans

1. vervolgen (verder volgen):

4. vervolgen (aanklagen):

ver·vor·men1 <vervormde, i. vervormd> [vərvɔrmə(n)] VERB intr

2. vervormen (afwijkend klinken):

on·er·va·ren [ɔnɛrvarə(n)] ADJ

ner·veus <nerveuze, nerveuzer, nerveust> [nɛrvøs] ADJ

nerts <nerts|en> [nɛrts] SUBST m

lo·ser <loser|s> [luːzər] SUBST m

er·voe·ren VERB

ervoeren 3. Pers Pl Imperf van ervaren¹, ervaren²

Siehe auch: ervaren , ervaren

er·va·ren2 <ervoer, h. ervaren> [ɛrvarə(n)] VERB trans

2. ervaren (vernemen):

her·vormd [hɛrvɔrmt] ADJ rel.


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski