Übersetzungen für „plempe“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

plomp¹ <plomp|en> [plɔmp] SUBST f plantk.

plomp

Seerose f

plee <plee|s> [ple] SUBST m

plee

Klo nt

plei·ten¹ <pleitte, h. gepleit> [plɛitə(n)] VERB trans

verzachtende omstandigheden pleiten

auf mildernde Umstände plädieren

vrijspraak pleiten

auf Freispruch plädieren

plei·ter <pleiter|s> [plɛitər] SUBST m

pleiter (advocaat)

Anwalt m

pleiter (advocaat)

Verteidiger m

plen·zen¹ <plensde, h. geplensd> [plɛnzə(n)] VERB intr (gutsen)

plenzen

strömen

de regen plensde uit de hemel

es goss wie aus Kübeln

plet·ten <plette, h. geplet> [plɛtə(n)] VERB trans

1. pletten (verbrijzelen):

pletten

zerquetschen

2. pletten (plat maken):

pletten

walzen

plet·ter [plɛtər]

de vaas viel te pletter

die Vase zerschellte am Boden

zich te pletter schrikken

sich zu Tode erschrecken

hij viel van het dak te pletter

er stürzte vom Dach zu Tode

hij heeft zich te pletter gereden

er hat sich zu Tode gefahren

het schip liep te pletter op een klip

das Schiff zerschellte an einer Klippe

pleu·ren <pleurde, h. gepleurd> [plørə(n)] VERB trans

pleuren

feuern

pleuren

donnern

pleuren

schmeißen

ple·vier <plevier|en> [pləvir] SUBST m

plevier

Regenpfeifer m

ple·zier [pləzir] SUBST nt geen Pl

1. plezier:

plezier (genoegen, pret)

Spaß m

plezier (genoegen, pret)

Freude f

plezier (genoegen)

Gefallen nt

iem een plezier doen

jdm einen Gefallen tun

plezier maken

Spaß machen

veel plezier!

viel Spaß!

veel plezier!

viel Vergnügen!

2. plezier (gevoel van welbehagen):

plezier

Spaß m

plezier

Freude f

plezier

Vergnügen nt

met alle plezier

mit Vergnügen

dat doet me plezier

das freut mich

plezier in zijn werk hebben

Spaß [o. Freude] an der Arbeit haben

met plezier iets doen

mit Vergnügen etw tun

ik zit hier niet voor mijn plezier!

ich sitze hier nicht zu meinem Vergnügen!

drem·pel <drempel|s> [drɛmpəl] SUBST m

1. drempel (verhoging):

drempel

Schwelle f

op de drempel van een nieuwe tijd übtr

an der Schwelle zu einer neuen Zeit

2. drempel:

drempel (een rivier, zeegat)

Schwelle f

drempel (van een sluis)

Drempel m

3. drempel psych.:

drempel

Schwelle f

exem·pel <exempel|s> [ɛksɛmpəl] SUBST nt

1. exempel (voorbeeld):

exempel

Beispiel nt

2. exempel lit.:

exempel

Exempel nt

stem·pel² <stempel|s> [stɛmpəl] SUBST m

1. stempel (werktuig waarmee men drukt, perst):

stempel

Stempel m

zijn stempel op iem/iets drukken übtr

jdm/etw seinen Stempel aufdrücken

zijn stempel op iem/iets drukken übtr

jdn/etw prägen

2. stempel plantk.:

stempel

Stempel m

iem van de oude stempel

jd von altem Schrot und Korn

pleit [plɛit] SUBST nt geen Pl

1. pleit (rechtsgeding):

pleit

Rechtsstreit m

2. pleit (geschil):

pleit

Streit m

het pleit is beslecht

der Streit ist beigelegt worden

het pleit is beslecht übtr

das ist beschlossene Sache

het pleit winnen

die Oberhand gewinnen

3. pleit (pleidooi):

pleit

Plädoyer nt

plebs [plɛps] SUBST nt geen Pl

plebs

Pöbel m

plebs

Plebs m form

plein <plein|en> [plɛin] SUBST nt

plein

Platz m

plein (grote binnenplaats)

Innenhof m

het Rode Plein

der Rote Platz

ple·gen¹ <placht> [pleɣə(n)] VERB intr (personen, zaken: gewoon zijn)

plegen

pflegen

zo placht ik altijd te doen

so pflegte ich es immer zu tun

plen·ty [plɛnti] ADJ

plenty

jede Menge

plenty

genügend

plenty

genug

dem·per <demper|s> [dɛmpər] SUBST m

1. demper (kachels, ketels):

demper

Drosselklappe f

2. demper muz.:

demper

Dämpfer m

3. demper (knaldemper):

demper

Schalldämpfer m

tem·pel <tempel|s, tempel|en> [tɛmpəl] SUBST m

tempel

Tempel m